SLAA

SLAA

Lotte van Dijck: Bernadet

Lotte van Dijck

Lotte van Dijck: Bernadet

Lotte van Dijck

Deze Noorderwoordmonoloog werd opgevoerd tijdens Noorderwoord op 24 april 2018. De monoloog is geschreven door Lotte van Dijck en is gebaseerd op interviews met Bernadet Lemans. De monoloog werd opgevoerd door Birgit Schuurman.

Bernadet

Ik heb twee meisjes, 20 en 22.
Dat is geweldig.
Het is niet van nou ja goed, we nemen een kind, nee…
Ik wilde het ook heel lang niet.
En toch is het gebeurd en… dan ben je zó blij…
Ik was gewoon verlíéfd op mijn kind.
Ik liep met mijn kinderwagen zó tegen een boom aan, zo blij was ik ermee.
En die tweede dacht ik: Daar kan ik nóóit zo blij mee zijn als met de eerste.
En het is weer zo. Als het eruit is: meteen.

Ik ben schoonheidsspecialiste.
Oorspronkelijk ben ik geboren in Oostzaan.
Mijn ouders komen uit Indonesië. Mijn moeder is half Moluks en mijn vader Indisch.
Toen Nederland afstand deed van Indonesië moesten alle Nederlanders het land uit, dus ze gingen hierheen.
En ja, ze wisten alles over Nederland. Meer nog dan de Nederlanders zelf.
Want je leerde op school niks over Indonesië hoor. Het ging alleen maar over turf en kleigrond. En de Veenkoloniën. En de Wadden.

Maar het is wel een hele geschiedenis, natuurlijk.
Wat ze hebben meegemaakt als Nederlands-Indiërs.
Mijn vader heeft een hele moeilijke tijd gehad toen Japan in oorlog was met Indonesië. Toen heeft hij in Nagasaki gezeten. In een Jappenkamp.

De verhalen die ze me verteld hebben, daarvan ondervind je altijd nog restjes in jezelf.
En dat speelt nog steeds in je leven door.
En daarom ben ik nog nooit naar Indonesië geweest. En alle anderen wél.
Het is toch… een land met een litteken.

Mijn vader was van 1911.
En voor de oorlog met Japan had hij een aardewerkfabriek.
In het Jappenkamp moest mijn vader in de mijnen werken.
Maar in Japan daar worden ook bakjes gemaakt hè, aardewerk bakjes.
Alleen, die mensen die ze maakten zaten natuurlijk allemaal in de oorlog.
En toen heeft mijn vader zich aangemeld.
‘Ik kan die bakjes voor jullie maken.’
Toen hebben ze hem uit de mijnen gehaald, dat is zijn redding geweest.
Die bakjes werden van klei gemaakt, en die klei haalde mijn vader bij een vulkaan, want bij die vulkaan was mooie rode aarde…
En er groeiden tomaten en komkommers!
Die deed hij stiekem onder die klei zodat-ie te eten had.
Dat is zijn overleving geweest.
En die Japanse meisjes waren heel lief en die hadden een radiootje.
Daarom wist ie precies wanneer de oorlog voorbij was. Want ze deden ook wel eens nep, de Jappen, zo van: Jullie zijn bevrijd hoor! Maar dan schoten ze iedereen neer.
En dat wist mijn vader, dus die ging nooit.
Die wist precies wanneer ze écht werden bevrijd.

Later werkte hij voor de Nederlanders als spion.
Hij moest de brieven bewaren van de overdracht, dus dat Nederland ging scheiden van Indonesië. Die brieven moest ie op neutraal gebied bewaren. En ja, dat was bij mijn moeder thuis.
Zij was 17 en hij was 37.
Mijn moeder was niet meteen verliefd.
Mijn vader wel (lacht).
En mijn opa en oma hadden zoiets van ’20 jaar, dat is wel heel veel’.
Maar mijn moeder was ook gewoon een… kind.
Tijdens de overtocht, toen was ze 19 of 20, zoiets.
Het was een soort Titanic, met feestjes.
Nou dan ging mijn moeder leuk met die mariniers dansen, en mijn vader die zat in de cabine met twee kinderen, mijn broer en zus.
Die zat echt op de klok te kijken zoals een vader op zijn kind zit te wachten.
Dan ging-ie in zijn pyjama naar boven om mijn moeder op te halen.
Haha, verschrikkelijk.

En toen ik kwam, was hij al 52. Hij had mijn opa kunnen zijn.
Hij had een overhemd en dat stak altijd aan de achterkant een beetje zo uit, want daar zat een corset. Dat had hij nodig omdat zijn rug kapot was geslagen. In dat kamp.
Dat deden ze helaas met bamboestokken, de Japanners.
Het was als kind wel dat ik als ik een corset zag, dat was voor mij nooit goed.

Je wordt erdoor gevormd.
Niet huilen.
Dat je vroeger als je klein was meteen opstond. En sterk zijn.
Hij had zelf niet in de gaten, mijn vader, dat hij dat deed hè.
Bijvoorbeeld keihard op de deur bonzen. Was nog véél te vroeg, maar dan moest ik eruit: Opstaan!
Dat is iets wat erin gedrild is eigenlijk. Daar kon hij niets aan doen.
Want het was een hele lieve vader.
Hij had altijd pijn aan zijn rug. Ja, als je wervels gebroken zijn, dat heelt nooit meer goed natuurlijk. Dan heb je gewoon al-tijd pijn.
En toch elke dag naar je werk gaan, weet je wel.
En altijd voor ons zorgen.
En er zijn.

Ik had ooit een hond die Asta heette.
En die liep los en ik schreeuwde ‘Asta, Asta, kom!’, en toen hoorde ik een man zeggen ‘Asta? Asta? Dat zeiden ze altijd tegen ons als we dachten dat we bevrijd werden!’
Dus ik draai me om, staat er een heel klein Indisch mannetje.
En ik zeg ‘O, heeft u in Japan gezeten?’
‘Ja, in Nagasaki.’
Ik zeg: ‘O, mijn vader ook.’
Hij zegt ‘Hoe heet je vader dan?’
Ik zeg ‘Ben Lemans’.
Hij zegt o, nou, die kende hij niet.
‘Ze noemden hem ook wel Floor.’
O, ja, die kende die wél.
Hij zegt ‘Jouw vader die heeft mijn leven gered’.
Ik zeg ‘Hoezo dan?’
Hij zegt ‘Nou,’ zegt-ie, ‘vraag het maar aan hem’.
Toen wou hij er niet meer over praten.
Ik zeg ‘O leuk, anders komt-ie wel een keertje langs’.
Dus ik naar mijn vader.
Ja, zegt hij, dat weet ik nog.
Die was toen 15 jaar en die moest ook in de mijnen werken.
Toen liet-ie per ongeluk zo’n pallet met kolen vallen, en toen kwam de Jap en die sloeg hem natuurlijk. Met de kolf van zijn geweer in zijn gezicht.
Nou, toen heeft mijn vader de Jap he-le-maal in elkaar geslagen.
Hij dacht, wat er ook met me gebeurt, jij gaat eraan.
Ja, en toen was het natuurlijk, foute boel.
Toen hebben ze hem te pakken genomen.
En daardoor was ook die rug.
Ja.
(…)
Mijn vader zegt ‘Waar woont-ie’.
Ik zeg ‘Nou, die en die flat’, dus mijn vader ernaartoe fietsen, aanbellen beneden.
Toen kreeg-ie zijn vrouw.
Hij zegt ‘Ik ben die en die’.
‘O, hij wil niet naar de deur komen.’
Toch drie of vier keer geprobeerd en toen zegt die vrouw van: ‘Meneer Lemans, hij kan er niet over praten, het spijt me.’
En toen zei mijn vader: ‘Ik denk dat ze hem ook nog goed te pakken hebben genomen.’
Mijn vader begreep het. Hij zegt ‘Dat is te moeilijk voor hem’.
En zo was het voor heel véél te moeilijk.
Voor héél veel.

Later heb ik ik een aanleunwoning voor hem verzorgd.
En dan ging ik erheen, op de fiets met mijn meisjes.
Die mochten dan van opa zijn geraniums water geven, of een ijsje halen uit de snakbar.
Dus die hebben hem als een heerlijke opa ervaren.
Soms vielen ze allemaal in slaap, hahaha. En dan zat ik daar, ik dacht nou, dan ga ik maar zijn bed verschonen of zo.

En als ik daar was zonder de kinderen, dan zei ik ‘Zullen we je verhaal opschrijven’.
Hij zegt ja dat is goed.
Ik zeg dat zijn dan je memoires.
Nou, en toen was hij 90. En toen was het af.
En toen hebben we het hem overhandigd. Op zijn verjaardag.

En toen hij is overleden hebben we het uitgedeeld.
Het is een mooi verhaal.
Een stukje geschiedenis. Ook voor de kleinkinderen.
Die zijn heel geïnteresseerd.
En eigenlijk… willen die tóch naar Indonesië dit jaar.
En dat is voor mij niet zomaar ‘We gaan naar Indonesië’.
Voor mij is dat best wel eh… spannend.
Dan krijg je natuurlijk dat ik eindelijk iets ga openen of afsluiten.
Een heleboel zeggen van ‘Je zal het merken als je er aankomt. Dan voelt het als thuis’.
Kan ik me niks bij voorstellen.
Thuis dat is gewoon hier.
Dit is thuis. Waar ik woon.
En dat is meer (…) dan ga je in de wereld van je verleden.

Kijk eigenlijk is het thuisgevoel gewoon… in jezelf hè.
Daar gaat het om.
En dat is waarom ik zo graag reiki geef, dat is een vorm van energie geven.
Dat doe ik in mijn behandelingen al 25 jaar.
Ik ben niet het spirituele type van ‘O, ik zie mensen’ of dit en dat.
Maar je voelt wel een hoop.
Dat is niet altijd handig hoor.

Ik pas het toe, als ze ervoor openstaan.
Soms ook bij nieuwe mensen, dan zeg ik ‘Zal ik reiki doen?’
Ik vind het iets extra’s, een extra service die ik hier doe.
Als ik denk dat iemand het nodig heeft.

Het is per toeval op mijn pad gekomen.
Ik behandelde al mensen en toen dacht ik: Dit is een mooie manier.
Want doordat je reiki geeft, zit er een gefilterd muurtje, van ’tot hier en niet verder’. Niet voor mij. En niet voor die ander.
En daarom doe ik dit al 30 jaar. En ik krijg er nog steeds energie van.
Ik hou gewoon van mensen, dat is het.
Dat is de basis.

Ik heb ook weleens gedacht, ik ga langs bejaardentehuizen, om te interviewen.
Toen ik dat bij mijn vader had gedaan toen dacht ik: Zo zijn er nog duizenden weet je, die hun verhaal kwijt willen.
Want ik geloof erin, als je weg gaat van deze wereld, dat je dan schoon weg moet kunnen gaan, met een opgeluchte ziel.
Je lijf, dat is alleen maar de verpakking.
Het gaat om de binnenkant.
Dat zeg ik ook altijd: ‘De buitenkant reinigen we, maar de binnenkant moet ook.’

Er zijn mensen die zeggen: Ik vind je behandeling een soort meditatie.
En ik weet hoe fijn het is, want ik laat het ook zelf doen.
Ik vind alles gauw lekker hoor, bij mijn kapper hebben ze zo’n stoel met een massage, dus dan neem ik een haarmasker alleen maar voor die stoel.
Ik hou gewoon van verwennen en verwend worden.
En iemand het gevoel geven dat…
Nou weet je…
Mijn moeder was heel jong overleden, en ze wilde altijd naar zo’n beautyfarm zei ze, waar je lekker verwend wordt.
En dat vergeet je nooit.
Dus iedere vrouw die ik hier doe…
Dan doe ik een beetje haar, weet je.
Zo is het eigenlijk ontstaan.
De liefde voor mijn vak.
Je kan zeggen: Ik doe even een gezicht, maar je kan er ook echt iets van maken, voor jezelf en voor iemand anders.
Die is dan even ‘op vakantie’.

Ik had eens een vrouw die haar man had verlaten.
En die kon niet meer vrolijk zijn.
Die was gestuurd door haar dochters, want die wilden een vrolijkere moeder.
En soms, als het even niet meer gaat, dan komt ze weer.
En dan geef ik haar een paar betere gevoelens mee hè.
Dan alleen maar verdrietig zijn.

Ja, iemand een goed gevoel geven, dat is gewoon leuk.
Ik weet hoe fijn het is.
Even wegzakken, weet je wel.
Dat je in een soort van… niets… terechtkomt.
Op een gegeven moment hoor je ze niet meer, dan is het stil.
En dan zeg ik:

Je mag héél langzaam wakker worden.

‘Glaasje water?’, zeg ik dan.