SLAA

SLAA

Lisa Weeda: Abdelhafid

Lisa Weeda

Lisa Weeda: Abdelhafid

Lisa Weeda

Deze Noorderwoordmonoloog werd opgevoerd tijdens Noorderwoord op 27 november 2019. De monoloog is geschreven door Lisa Weeda en is gebaseerd op interviews met Abdelhafid van de ROYALVIS. De monoloog werd opgevoerd door Sabri El Hamus.

Abdelhafid

De ansjovis en de calamares, die ringen, die lopen het beste.
De ansjovis neemt de meeste tijd in beslag – en doet het meest pijn in je rug.
Goed, kijk.
Je kan het beste –
wacht, ja met het kopje aan de rechterkant, en dan het mesje –
ik probeer het niet helemaal door te snijden.
Het is een beetje met het puntje.. een beetje dat je nèt niet, weet je, zie je?
En dan trek je het eruit, schoon.
Als je gewoon door zou snijden, heb je niet altijd het geluk dat ‘ie mee komt.
Dan blijft het dusseh, ja, zitten, die darm. 

Kijk, iedereen houdt van een visje, ook de rijken.
Al moet ik zeggen, je verdient iets meer met de mensen met wat minder geld dan met de rijken, dat is wel zo.
Je ziet ze vaker terug.
Mensen uit de buurt, die hier dagelijks een soepje komen eten, of een schoteltje – of een dingetje.
Mensen met geld – niet allemaal hoor – je ziet dat die iets meer op hun centjes letten. 

We zijn een non formeel concept, meer een buurthuis dan een restaurant.
Mensen vinden het heel fijn om gewoon even hier te zitten.
Hij een broodje, die een soepje, een babbeltje, weet je.
Gewoon heel open.
Dat is het mooie.

Een hele sjieke vistent zou ik er nooit van maken, van Royalvis, dat zou nooit werken.
Met dit concept kan je geen sjieke zaak maken.
Weet je wat het is?
Mensen gaan ergens heen om wat te eten, maar ook om zich een beetje thuis te voelen.
Naar een sjiek restaurant ga je misschien één keer per jaar, omdat je een verjaardag viert, omdat je echt iets belangrijks hebt.
Maar een non formeel iets als dit, daar ga je gewoon dagelijks heen.
Hier krijg je je basisvoeding binnen.
Gewoon, je dineetje als je geen zin hebt om thuis te koken.
Even snel een schoteltje, een broodje, weet je.
Je hoeft niet per se iemand mee te nemen.
Of wel, en dan kom je met je gezin.
Dan ga je gewoon even snel wat eten en ga je daarna weer naar huis. 

Wat je nu merkt met de meeste sjieke restaurants: die verkopen geen voeding, die verkopen kunst.
Ik vind dat dat helemaal de verkeerde kant op gaat, dat slaat helemaal nergens op.
Je krijgt bijna geen voer op je bord, je krijgt gewoon eh, een beetje een kunstwerk.
Sorry, maar, als ik kunst wil, dan ga ik wel naar het Rijksmuseum, dan ga ik niet naar een restaurant.
Nee.
Als ik moet eten, dan ga ik gewoon lekker eten.
Mijn maag vullen met de juiste smaken.
Ik hoef geen kunst op mijn bord.
Het moet geen prakwerk zijn, maar het hoeft ook niet overdreven, dat is niet voor mij.
Het is hier niet: lekker lang dineren, absoluut niet.
Mensen komen gewoon, lekker: eten!

..

In ’64 is hij hier aangemeerd – of geland, ik weet het niet.
Geland denk ik, mijn vader.
Tot 2008, 2009.
Toen is hij met pensioen gegaan – terug naar Marokko.
Van 1964 tot 1990 was hij hier alleen – wij bleven daar, in Marokko.
Toentertijd was het lastig om hier kinderen te hebben, hij verdiende niet veel, in het begin.
Het was, wat was het?
Twee gulden per uur, wat ze kregen?
En ze woonden allemaal in een pensionnetje, de gastarbeiders, in een pensionnetje met achttien man.
Dan kun je geen gezin hierheen halen.
Na 1985 begon het makkelijk te worden, toen hebben mensen allemaal een beetje hun familie hierheen laten komen.
Ik heb eerst de basisschool in Marokko afgemaakt en toen, op mijn twaalfde, ben ik hierheen gehaald.
Het was 1991.
Ja, eigenlijk heb ik van 1991 tot 2008 met mijn vader samen geleefd.
Daarvoor zag ik ’m nooit.
En sinds 2008 zie ik ‘m ook bijna nooit.
Daartussen hebben we samen geleefd, nouja, ja, niet echt tot 2008 – in 2004 ging ik het huis uit.
Twaalf jaar van de veertig van mijn leven, dus.
En we woonden in Haarlem. In noord, altijd.
Woon ik nog steeds – nu sinds twee jaar in Haarlem zuid.

En Noord? Ik verdwaalde er af en toe, vroeger.
Het was de tijd dat de crisis begon – alle uitzendkrachten werden overal uitgedonderd, ik moest ook overal eruit.
Ik had een jaartje, anderhalf jaar, de tijd om na te denken.
Soms ging ik hier in Amsterdam naar de stad.
En als ik effe de tijd had, zette ik mijn auto hier in Noord neer, dan kon ik de pont pakken en naar het centrum.
‘T was toen nog gratis parkeren hier – tien, vijftien jaar geleden, nouja, tot twee jaar geleden eigenlijk.
Dat is eigenlijk de enige reden dat ik hier een beetje in Noord kwam, verder niet.
Totdat dus hier die winkel was waar mijn broer in zat.
Acht tot tien maanden zat hij daarin, met een vriend – het liep niet.
Helemaal niks.
Hij is er mee gestopt.
Een jaar lang was die winkel dicht, was het een leeg pand.
En ik was toentertijd dus ook vrij, ik had niks meer te doen.

Bij die uitzendbureaus heb ik altijd in de horeca gezeten, tijdens mijn studie heb ik in de horeca gezeten, vanaf ‘95 draaide ik daar al in mee.
Misschien een mooie kans om daar zelf iets mee te doen, dacht ik.
Misschien kan ik hier iets combineren: verse vis met een horeca dingetje.
Zo is het eigenlijk een beetje begonnen.

Het liep niet meteen.
Ik heb drie jaar moeten knokken om het concept een beetje te verkopen.
Je merkte wel dat mensen er enthousiast van werden.
Dat gaf de energie om door te gaan, te blijven promoten.
Een beetje goede winst?
Dat was er pas na drie jaar.
Daarvoor was het investeren: het beetje dat ik overhield ging terug in de zaak.
Ik investeerde in de klanten.
Wanneer je een eurootje korting geeft aan iemand, of zo’n soepje, is het directe reclame.
Een iets kleinere prijs, iets betere kwaliteit, die reclame verspreidt zich mond tot mond.
Wanneer je via een betrouwbaar iemand, familie ofzo, naar mijn zaak komt, is het toch anders dan een foldertje, dan hebben je al een bepaald vooroordeel: een vriend heeft gezegd dat het goed is, dus het zal wel, weet je?

Overal waar een mannetje nodig is in de zaak, ben ik.
Ik ben meer een collega van iedereen, dan een baas.
Als iedereen zijn werk doet ben ik gewoon een collega.
Als mensen zich niet gedragen, ben ik even de baas.
Zo heb ik het altijd gewild en zo wil ik het ook houden.
Ik wil één van de cirkel zijn en niet één in de cirkel.
Je moet de last met zijn allen dragen – hoewel ik het meeste draag, maar dat moet je niet laten merken.
Ik wil niet het baastype zijn dat hier aan tafel zit en gewoon een beetje kijkt hoe het personeel zijn werk doet.
Ik ben liever een goede collega dan een slechte baas en ik heb liever dat ik iets meer werk doe dan zij.

In de periode bij uitzendbureaus heb ik meegemaakt dat beleid, ook in grote organisaties, wordt gecreëerd op de hogere vloeren en dat de gewone werknemer bijna niet gehoord wordt. Terwijl juist die mensen eigenlijk best wel ideeën en oplossingen hebben.
Zij staan er midden in.
Mensen bovenin kijken naar de cijfers
– ook belangrijk –
maar je moet ook naar de werkvloer kijken, naar wat daar gebeurt.
Heel veel bedrijven zien dat niet.
Ze kijken puur naar beleid op papier.
Maar de werkvloer is belangrijk.
Je moet naar de werkvloer luisteren, de werknemer mee laten doen.
Dan slijp je beter aan het diamantje.

Ik zou hier in Noord nooit een zaak beginnen als ik hier zou wonen.
Nee. Dat kan niet.
Je moet prive en zaak gescheiden houden, anders gaat het niet goed.
Dan krijg je de hele dag hier je buren en je familie en de hele reutemeteut over de vloer.
Dan kan je toch niet werken?
..
Dan kan je niet werken.
..
Dan ben je constant in gesprek.
Je kan dan niet zakelijk-zakelijk zijn.
Niet met je prijzen, niet met je kassa.
Die krijgt een beetje korting, die iets meer, die iets minder.
Dat werkt niet.
Ik heb liever gewoon een methode met alle klanten, gewoon iedereen over één kam scheren.
Liever dan: dit is de buurman, de buurvrouw, een kennis, dit is mijn garage.
Een wederdienst winkel, word ik dan.
Daarom: Haarlem ligt dertig kilometer verderop en hier is alles zakelijk, zuiver zakelijk.
Ik kan rustig mijn werk doen, zonder dat mensen over mijn vakantie gaan praten.
Of over mijn schuur of mijn schutting, mijn nieuwe auto of mijn kind, weet ik veel.

Als ik iets meer wil, met de zaak, dan is het tegenover mijn ouders misschien, maar ook tegenover mijzelf, om te bewijzen: zie je, ik kan het.
Ik probeer het maximale eruit te halen.
Ik wil niet per se steeds meer.
Ik wil beter, omdat ik eigenlijk altijd dat maximale wil aanraken.
Wat kan ik maximaal als persoon?
Wat kan ik in mijn leven maximaal bereiken, weet je?
Dat is het.
Dat is het.
Maar niet echt om het financieel nog beter te krijgen.
Aangezien geld toch niet heel veel geluk brengt in je leven, meestal. 

Weet je, het zijn dingen in je leven, die een bepaald stempel op je persoonlijkheid achterlaten.
Hoe je opgegroeid bent, wat je allemaal meegemaakt hebt, je levensstructuur –
het heeft toch een bepaalde indruk.
Ook op de zakelijke dingen.
Nouja.
Ik heb het niet makkelijk gehad, waardoor ik het hier, met de viszaak, juist makkelijker heb gehad om door te zetten, snap je?
Je kan beter een wat slechtere, zwaardere jeugd hebben, om het later makkelijker te hebben, dan een heel makkelijke, lichte en mooie jeugd.
Als je dan een gezin krijgt, een vrouw of dit of dat, dingen die je opeens moet dragen, dan is het al gauw te zwaar, te veel.
Dan hang je.
Er zijn hele zware, moeilijke tijden, waarin je er gewoon echt met alles doorheen moet boren om vooruit te komen.
Dat zijn de periodes dat je er profijt van hebt.

Wat kan ik eigenlijk?
Zit ik eigenlijk op de helft van wat ik zou kunnen?
Op een kwart of tien procent? Ik weet het niet.
Ken ik het of ken ik het niet, weetje? Dat is het.

Ik stel die vraag meer om de kantjes van de ruwe diamant nog mooier te maken.