SLAA

SLAA

We blijven zwemmen

Renée van Marissing

We blijven zwemmen

Renée van Marissing

In 2017 volgden zes jonge literatuurschrijvers onze sciencefiction-schrijfworkshops De Geschiedenis van Morgen. De verhalen die uit die workshops voortkwamen, publiceren we hier. Lees hier We blijven zwemmen door Renée van Marissing.

Eerst vier maten drum, dan de piano erbij, vier maten, daarna de bas en als laatste de saxofoon. Vanaf het moment dat alle vier de instrumenten samenspelen, kun je ze niet meer los van elkaar horen. Ik onderscheid nooit de verschillende partijen, ik hoor de muziek. Zelfs als op de helft van het nummer de saxofoon wegvalt, zie ik hoe die wordt opgetild, in de lucht gehouden, meebeweegt met het ritme. En hoe tussen het spelen van de noten door een rechterhand boven de snaren van de bas zweeft.

Mijn vader draaide dit nummer vaak toen ik een kind was, en dan zong hij mee en vertelde me wat de woorden betekenen.

Er wordt tegen het tentzeil getikt. Het is Simon, hij is de enige die zich met mij bemoeit. Er is een moment stilte tussen het tikken en de rits van de tentdeur die hij langzaam een stukje naar beneden trekt om naar binnen te kunnen kijken. Waarom bouwt hij dat moment in? Verzamelt hij moed? Ademt hij een paar keer diep in en uit? Of wacht hij tot ik iets van me laat horen, tot ik zeg dat hij binnen mag komen? Ik kom overeind, ga op de rand van mijn veldbed zitten en kijk naar zijn gezicht dat door de open flap van de tentdeur steekt.

‘Simon,’ zeg ik.
‘Hoe gaat het?’ vraagt hij.

Ik geef geen antwoord, wat moet ik zeggen? Hij ademt zuigend in, hij vindt het moeilijk hier bij mij te zijn maar voelt zich geroepen pogingen te doen me bij de groep te betrekken.
‘Wat was je aan het doen?’ vraagt hij.
‘Muziek luisteren.’
Hij kijkt rond in mijn tent.
‘Mijn sights werkt weer,’ zeg ik.
‘Wat goed. Dat is fijn.’ Simon veegt met zijn schoen wat aarde dat op het zeil ligt op een hoopje.
‘Als-‘
Ik onderbreek hem: ‘Als ik zin heb, kom ik.’
Hij knikt.
‘De zon schijnt,’ zegt hij.
Ik knik.
‘Frisse lucht,’ zegt hij.
‘Zo vind ik het prettiger.’
‘Je hoeft niets tegen de anderen te zeggen, ze weten hoe je bent, ze verwachten niks van je.’

Ik zet mijn sights weer aan en zoek in het geheugen naar de stad waar ik woonde. Ik doe alsof ik de scheur in het zeil niet zie, die vanaf schuin boven mijn bed naar de nok van de tent loopt en kijk naar de straten van de stad, het plein, de huizen. Dan de piep en het scherm dat elke keer dat ik de sights aanzet na een paar seconden over het beeld verschijnt. Update visuals Delfzijl available No Are you sure? Yes

Ik loop door mijn straat en blijf voor mijn huis staan. Ik kijk omhoog, naar de tweede verdieping, de kamer van Marius. De lichtblauwe gordijnen zijn opzijgeschoven maar vanuit deze hoek kan ik niet verder zijn kamer inkijken. Dat hoeft ook niet, ik weet het bed aan de rechterkant en het kleine bureau met de houten stoel vol stickers aan de linkerkant. De poster aan de binnenkant van zijn deur en op de plank boven zijn bureau zijn verzameling fossielen.

We zijn hier eergisteren aangekomen. We moeten op deze plek blijven, in ieder geval voorlopig, we kunnen niet verder. De spullen werden uitgepakt, de tenten opgezet en ingericht. De kinderen waaierden uit, renden elkaar achterna, klommen in het hek. Ze wilden vanuit de hoogte kijken naar wat we hadden achtergelaten maar er was niets van te zien, we waren te ver weg.

Ik was gaan lopen, op zoek naar een deur, een gat, weet ik veel, een ladder. Iemand die aan de andere kant van het hek woonde en mij eten zou willen geven, of schoenen.

Ze hebben ons tenten gebracht, kleren, eten en drinkwater. Knuffels voor de kinderen. Alles onder militaire escorte, alsof we beesten waren geworden. We lagen op onze rug. Ze hebben hun plicht gedaan en ons, hun landgenoten ondersteund in de ergste nood. De anderen uit onze groep riepen: ‘Waarom laten jullie ons niet binnen? We zijn maar met dertig. Er zijn kinderen bij. Waarom laten jullie ons hier stikken?’ Enzovoorts. Ik zat in mijn tent, keek naar boven, naar de blauwe gordijnen en dacht mezelf in zijn kamer, op de rand van zijn bed. Het heeft geen zin. Het is onze eigen schuld, we hebben te lang gewacht. We zijn gebleven toen we weg hadden moeten gaan.

Ik kijk naar mijn handen, mijn onderarmen. Mijn huid is gebruind en nog steeds uitgedroogd, het zout blijkt hardnekkig. De rimpels aan de binnenkant van mijn polsen lijken dieper geworden.

Toen ik bijkwam en om me heen keek, begon ik te huilen. Toen ik doorhad waar ik niet meer was, begon ik te schreeuwen. Ik heb mijn handen voor mijn gezicht gehouden om niks te zien, niks te horen, ik heb mezelf gekrabd, ik heb om me heen geslagen, getrapt, ik weet niet wie ik allemaal heb geraakt. Ik probeerde op te staan maar al waren mijn ledematen sterk genoeg om de mensen van mij af te houden, mijn lichaam bleef niet overeind.

‘Waar is Marius?’

‘Je moet het opgeven,’ had Simon gezegd. ‘Anders word je gek.’ Simon had gezegd dat Marius net als de meeste mensen waarschijnlijk al gestorven was voordat het water kwam.

Eerst was er het schudden, daarna minutenlang het oorverdovende geluid van een in elkaar stortende stad. Ik ben onder de tafel gaan zitten, een robuuste tafel maar zelfs onder een tafel van beton ben je niet veilig voor een instortend huis.

Ons huis stortte niet in. Toen het stil werd ben ik naar buiten gegaan. Ik herinner me dat de deur niet meer openging en dat ik door het raam klom, al het glas was gesprongen. Ik stond op straat. Ik stond op straat. Dat weet ik nog, dat ik op straat stond.

En toen was er het water. Wanneer ik precies mijn bewustzijn ben verloren, weet ik niet. Hoelang ik buiten bewustzijn ben geweest weet ik ook niet. Simon zei dat ik uitgedroogd was toen ze me vonden.

Alle zekerheden opnoemen. Houvast. Ik ben een vrouw. Ik ben 41 jaar. Ik ben moeder van een zoon. Mijn naam is Jonne. Mijn zoon heet Marius. Ik woon in Delfzijl. Ik ben civiel ingenieur. Zekerheden. Ik ben moeder. Mijn kind kan zwemmen. Het is niet misgegaan. Alles komt goed.

We zijn landinwaarts getrokken tot we bij het hek kwamen. We kunnen niet verder oostwaarts en zakken nu af naar het zuiden in de hoop dat er ergens een doorgang is, barmhartigheid. Er wordt gediscussieerd in de groep, niemand weet of dit alles is, of slechts het begin.

Ik weet het wel, dit is niet alles, dat is het nooit. Het enige dat we niet weten is wat het volgende zal zijn dat ons zal treffen maar dat het hier niet bij zal blijven, is zeker.

Onder mijn voeten de klinkers, voor me de gevels en links en rechts van me de straat en de lucht. Ik doe mijn voordeur open, loop mijn huis binnen, de gang door, de trap op, zijn kamer in. Ik ga op de rand van zijn bed zitten. Onder mijn voeten het rode vloerkleed.

Sights. Geheugen. Marius. Audio.

‘Hai mama.’
‘Dag liefje.’
De piep en het scherm. Update audio Marius available No Are you sure? Yes
‘Zal ik nog een slaapliedje voor je zingen?’ vraag ik.
‘Opa’s lied!’

Net als mijn vader altijd deed, maak ik twee vuisten waar mijn wijsvingers als drumstokken uitsteken en probeer ik de maat te slaan in de lucht. Ik herhaal de Engelse woorden.

‘Wat zing je?’ vraagt Marius.

Ik leg hem uit wat de woorden betekenen. We zingen samen, we dansen. Ze zeggen dat het door de 5/4 maatsoort vrijwel onmogelijk is op dit nummer te dansen maar wij kunnen het, ik doe het met mijn ogen dicht.