SLAA

SLAA

SLAAxDeOptimist: kort verhaal door Joost Vormeer

Joost Jungsik Vormeer

SLAAxDeOptimist: kort verhaal door Joost Vormeer

Joost Jungsik Vormeer

Met het online project SLAAx vissen we in de vijvers vol talent van uiteenlopende literaire platformen. We werken met ze samen om jonge schrijvers uit hun stal een verhaal, gedicht of essay te laten schrijven met het losvaste thema ‘de stad’. Iedere twee maanden lees je in deze serie een speciaal voor ons geschreven stuk. In aflevering 3: SLAAxDeOptimist, met een kort verhaal door Joost Vormeer. De illustratie bij het verhaal is gemaakt door Zep de Bruyn, redactielid van De Optimist.

Joost Jungsik Vormeer debuteerde in 2015 met een kort verhaal op De Optimist. Daarna publiceerde hij verhalen in o.a. Liter en Kluger Hans. Hij trad ook op met poëzie en dit najaar verschijnt zijn eerste vertaling, een kort verhaal in de bundel Lot van Bryan Washington.

Een processie

‘Hoe laat ben je morgen ontboden?’

Dat dwingende woord had Simon in een roman van Herta Müller gelezen. Nu gebruikt hij het te pas en te onpas om verplichtingen aan te duiden.

‘Om half tien, geloof ik.’ Ik bladerde door mijn agenda en vond het visitekaartje met daarop de tijd. Het karton voelde dik en luxe. ‘Nee, half negen.’

Simon legde zijn boek weg en pakte het kaartje aan, dat hij omdraaide. ‘Mees & De Kempenaer,’ las hij voor. ‘Waarom hebben zulke bureaus altijd van die deftige namen?’

In bed wilde hij de laatste tijd alleen nog discussiëren. Ik haalde mijn schouders op en kroop onder mijn elektrische deken.

‘Dat tijdstip ook. Natuurlijk, het zijn altijd ochtendmensen die vrijwillig in tribunalen zitten. We leven in de dictatuur van de ochtendmens. Om drie uur ’s nachts is er nooit iets op tv, maar de eerste journaals beginnen al om zes uur. En probeer na zeven uur ’s avonds eens een bol brood te kopen. Kun je morgen niet een half uur te laat komen?’

‘Ik kan maar beter op tijd zijn.’

‘Waarvoor? Carel heeft toch niets verkeerds gedaan? Schandalig, hoe ze je collega behandelen.’

‘Als we hem willen helpen, moeten we weten waarvan hij wordt beschuldigd.’

Simon knipte het nachtlampje uit, draaide zich om en zuchtte: ‘Dat is waar.’

Om drie uur werd ik wakker van een geluid bij de voordeur. Ik liep naar beneden en raapte de ochtendkrant op van een paar dagen geleden, die we niet hadden gekregen. Een bezorger met gewetenswroeging? Op de voorpagina een foto van de premier op een Europese top. Aan de natte vlekken op het papier zag ik dat het regende.

Het bureau zat op een industrieterrein in een pand dat werd gedeeld met schoonmaakbedrijven, een cursusinstituut en een autorijschool. Bij de ingang wachtte een meisje me op. Ze aarzelde, gaf me toch een hand, en zei dat ze Ine heette. Ze was de directeur van het bureau. Ik keek nog eens goed naar haar terwijl we al door een gang liepen met grote buizen aan het plafond.

‘Vroeger was dit een waterleidingbedrijf,’ zei ze. ‘Maar ik weet niet of het hier werd gezuiverd. Misschien alleen gedistribueerd.’

De pantalon van haar broekpak had wijde pijpen. Ze kon nog geen dertig zijn. In een ruim en licht kantoor aan de voorzijde zette ze koffie voor mij en een jongen, die iets ouder leek. Hij zat al aan tafel achter een laptoptas van krokodillenleer en stelde zich voor als Mats, Ines compagnon. Achter de tafel, vlak bij het raam, stond een enorme boekenkast. Turend met mijn bijziende ogen kon ik net een paar titels onderscheiden, zoals een uitgave van The Third Policeman van Flann O’Brien.

Mats glimlachte. ‘U bent gespecialiseerd in postmoderne literatuur, toch? Mijn broer heeft colleges bij u gevolgd.’

Regelmatig houd ik mijn studenten voor dat literatuur weinig vermag, dat romans ons niets over het leven leren, maar de boeken stelden mij nu op een vreemde manier gerust, hoewel de ruggen steeds iets uit mijn blikveld leken te springen. ‘Ik was benieuwd of jullie die romans in de kast ook raadplegen als jullie aan een zaak werken. En vooral wat jullie dan lezen.’

Mats legde zijn hand op de map en wilde iets zeggen, maar Ine was hem voor. ‘Die boeken waren van mijn vader. Vorig jaar is hij overleden. Ze staan er voor de sier.’ Glimlachend nam ze een slok thee. ‘Was u verrast door het nieuws, mevrouw De Jongh?’ Ze hield haar hoofd schuin als ze vragen stelde.

‘Ja en ik spreek voor de hele vakgroep als ik zeg dat ik wil weten waar Carel van wordt beschuldigd.’

‘Van grensoverschrijdend gedrag met een student, maar dat wist u al. Meer mogen we niet prijsgeven.’

‘Hoe lang kent u de heer Van Rijswijk al?’ vroeg Mats.

Als mensen mij naar jaartallen van lang geleden vragen, kijk ik onwillekeurig op mijn horloge. Kwart voor negen. ‘Carel promoveerde bij mij, in 1995 of in 1996.’

Ik dacht aan mijn studietijd in Parijs, begin jaren tachtig. Vlak voor mijn eerste college bezette een maoïstische actiegroep de faculteit en ik liep met de massa mee naar een spiegelzaal waar vijf rokende studenten aan een lange tafel slogans voorlazen. Ik was niet onder de indruk van de standpunten, want die ben ik vergeten, maar wel van hun schoonheid, radicaal en compromisloos. Fysieke schoonheid is veel effectiever dan ideeën, had Carel een keer gezegd, maar ik weet niet meer in welke context.

Ik keek nog eens naar Ine en Mats. Ze waren misschien niet mooier dan die Parijse studenten, maar ze leken veel beter voor zichzelf te zorgen. Ze zagen er gezond uit. Moesten deze jonge mensen nu een oordeel vellen over een man van negenenveertig?

‘Wat wilt u van mij over Carel weten?’

‘Bijzonderheden. Alles wat u te binnen schiet. Hoe hij als collega is en als docent in de omgang met studenten.’

‘Bedenk wel,’ voegde Ine toe, ‘dat voor ons nog niets duidelijk is. Wat u vertelt, kan uw collega ook helpen. En alles blijft vertrouwelijk.’

In de week voor zijn promotie had Carel ons voor de eerste keer bij hem thuis uitgenodigd. Simon en ik waren net een stel en ik had me zorgen gemaakt omdat Simon zich in die tijd zo lomp en ongemakkelijk gedroeg bij homoseksuele mannen. Net wat harder praten, net wat meer drinken en dan zo’n grap over fietsen zonder zadels. Maar die avond vertelde Carel verhalen over zijn voettocht door Europa en Simon hing aan zijn lippen. Was dat wetenswaardig? Wist ik maar welke student de klacht had ingediend. Nu leek deze zaak op een verhaal met alleen een inleiding terwijl de rest van de woorden in een ander boek stonden. Een boek waarvan niemand de titel wist. Op de dag dat Carel werd geschorst, liep ik van de faculteit naar zijn woning, maar niemand deed open. Ik belde elke dag, maar hij nam niet op. Twee weken later stond ik weer voor zijn woning en voor het eerst realiseerde ik me dat hij al uit mijn leven was. De oude buurvrouw kwam naar buiten. Hij huurde een vakantiehuisje.

Ik hoorde muziek en eerst dacht ik aan een verdwaald draaiorgel. Ik liep naar het raam en uit de Elektronstraat kwam een accordeonspeler de hoek om, gevolgd door een bruid in een witte, wat ouderwetse jurk en twee meisjes die confetti over haar sluier strooiden. De bruid hield een boeket vast terwijl ze rondjes draaide op de muziek van de accordeonspeler. De bruidegom danste ook, om haar heen, met zijn armen wijd gespreid en de handpalmen op en neer bewegend, als vleugels, een dans uit Zuidoost-Europa misschien. De muziek klonk ondanks het opzwepende tempo eerder somber dan vrolijk, maar kwam dat niet door mijn eigen stemming? Achter het paar volgde de stoet, de ouderen voorop in lange jassen en de mannen met hoeden op en daarachter de jongeren, van wie een aantal stoelen van plastic of hout vasthield.

‘Wat vreemd,’ zei ik en ik drukte als een kind mijn gezicht tegen het raam.

Mats en Ine stonden naast me. De processie schreed voort over de Transformatorweg. Het schouwspel voelde als een geschenk.

 

Om tien uur kwam ik thuis en ik vond Simon in de slaapkamer. Hij sliep met de krant over zijn gezicht geslagen, waardoor ik wist dat hij even wakker was geweest en het nieuws hem niet interesseerde. Ik deed mijn schoenen uit en ging naast hem liggen, op het dekbed. De laatste jaren waren meerdere vrienden weggevallen, de een ziek of overleden, de ander verhuisd of geëmigreerd en met één stel hadden we ruzie. Lange tijd geloofde ik dat ik met praten alles kon gladstrijken, maar het waren uitgerekend mijn studenten van wie ik de laatste jaren leerde dat dat niet altijd zo is. Ik kan niet iets zeggen over de pijn van een ander, zei een student een paar weken geleden toen we een kort verhaal van Gordimer bespraken. In gedachten hoorde ik het haar weer zeggen. Ik kan alleen luisteren.

Lees meer verhalen van Joost op De Optimist.

 

 

De Optimist is een digitaal cultureel platform waarop verhalen, gedichten, essays en interviews van jonge talenten worden gepubliceerd. Het magazine is in 2008 opgericht door Miriam van Ommeren. Enkele bekende auteurs die als eerst bij De Optimist hebben gepubliceerd zijn Haro Kraak, Jeroen Pen, Lisa Weeda en Niña Weijers. In 2016 is Handboek voor een Optimistisch leven verschenen, met een selectie van publicaties van De Optimist. De redactie bestaat uit een groep ervaren redacteuren uit het literaire veld die op vrijwillige basis beginnende auteurs begeleiden bij hun publicatie. Ook worden bekende illustratoren gevraagd om bij elk stuk een mooi beeld te maken. Elke publicatie is daarom uniek.