SLAA

SLAA

Jan Hanlo Column door Jan Postma: Over de huidige staat en toekomst van het …

Jan Postma

Jan Hanlo Column door Jan Postma: Over de huidige staat en toekomst van het …

Jan Postma

Tijdens de prijsuitreiking van de Jan Hanlo Essayprijzen 2021 las Jan Postma een column voor over de staat van het essay. Je kunt de column terugkijken of hieronder teruglezen.

Over de huidige staat en toekomst van het … 

Je schrijft er weleens eentje en nou ja dan kun je erop wachten. Dan komt de vraag op enig moment als het ware vanzelf aanwaaien. Zeg, kun jij niet eens vertellen hoe het ervoor staat met het …? Of anders misschien hoe je de toekomst ziet van het … Gewoon, zeg maar, iets over de staat van het …

De staat van het …? De toekomst van het …? Je hebt geen flauw idee, natuurlijk. Maar je kleine reptielenbrein begint direct te malen. Krgg, Krrrrggg, doet het. Er komt niet meteen iets uit, maar ach, ze zijn er wel lekker vroeg bij, de mensen van de … En die datum joh, je weet zoiets natuurlijk nooit zeker, maar die datum, je weet niet hoe je het anders moet zeggen, die datum klinkt welhaast … post-pandemisch.

Die datum klinkt als een terras in de zon. Nee … als een zorgeloze vrije middag op een terras in de zon. Nee … als een glas koud bier op een zorgeloze vrije middag op een terras in de zon. Als de eerste slok. Zo klinkt hij.

Ja zeg je, natuurlijk. Ik doe in zekere zin niets liever dan ouwehoeren over de staat van het … En zeg je de toekomst van het … dan zeg je in feite mijn naam. Nee, dat klinkt niet helemaal hoe ik het bedoelde, zeg je.

Krrrgg, krgg, krrrgggg, doet het reptielenbrein. Nieuwsgierig als het is naar wat zich allemaal laat denken. ‘Het essay …’ mompelt de mond. Wat is het? Wat wordt het? Wat zou het kunnen zijn? Wat zou het moeten zijn? Het blijft toch frappant hoeveel gemakkelijker dat soort vragen zich laten stellen dan beantwoorden.

Het reptielenbrein raakt een beetje vermoeid, het besluit even rust te nemen. En terwijl het dat dat doet, begint de tijd te doen wat hij altijd doet. ‘Voortschrijden’, oppert het reptielenbrein. Een wat duur woord, denkt het. Ben ik een snob?, vraagt het zich opeens af. Nee, concentreer je nu even, zegt het. Voor je het weet is het zo ver.

Ja! Heb je het over de staat van het … dan heb je het natuurlijk over het internet. Maar wil je het nu daar over gaan hebben? Over hoe de overdaad aan informatie, de duizelingwekkende toegankelijkheid van bronnen, mensen soms lijkt te verleiden tot het schrijven van teksten die niet veel meer te bieden hebben dan kunstig aan elkaar geschreven weetjes? Over de veelheid aan essays waarin de wereld lijkt te moeten afstralen op een persoon, in plaats van essays waarin zo’n persoon de sleutel is tot een wereld? Over de wildgroei aan persoonlijke ontboezemingen waarin ambigue ervaringen, hongerig als mens is naar clicks, lijken te zijn ingekookt tot eenduidige levenslessen?

Ik lees sowieso liever dat wat blijkbaar geschreven moest worden dan dat wat volgens iemand gelezen moest worden, denkt het reptielenbrein.

En waarom noemen we al die dingen essays? Alleen maar omdat er een ik in rondwandelt? Moet het niet meer zijn dan alleen dat? Moet er, hoe klein het ding ook is, niet een wat grotere ambitie in schuilgaan dan alleen het overbrengen van informatie, het delen van een ervaring, het bieden van vermaak? Het moet toch literatuur willen zijn, denkt het reptielenbrein. Het moet toch iets willen zijn waarin de verbeelding een bescheiden maar doorslaggevende rol heeft gespeeld?

Nee, als al die moderne technologie iets betekent voor de staat en de toekomst van het … dan is het dat men er ook een beetje bij uit de buurt moet blijven. Gewoon, om het innerlijke gemijmer niet te doen verstommen, om het zo nu en dan de kans te geven zich te ontwikkelen tot iets als een volwaardige gedachte.

Het is belangrijk dat het denken wordt geprikkeld, maar ook dat het niet teveel wordt geprikkeld. Af en toe moet zo’n prikkel toch langzaam, heel langzaam, als een schilfertje vissenvoer in een aquarium, naar de bodem van het bewustzijn kunnen zinken.

Het reptielenbrein loopt definities af die zich in de loop der jaren met weerhaakjes in hem hebben vastgezet. Aldous Huxley die niet verder kwam dan ‘a literary device for saying almost anything about almost anything’.

José Ortega y Gasset die het had over ‘wetenschap, maar zonder de bewijsvoering’.

Cynthia Ozick die schreef: ‘An essay is a thing of the imagination. If there is information in an essay, it is by-the-by, and if there is an opinion, one need not trust it for the long run. A genuine essay rarely has an educational, polemical, or sociopolitical use; it is the movement of a free mind at play.

Het reptielenbrein denkt terug aan de definities die het zelf ooit gaf van dat gerommel in de marge van de literatuur. ‘Bezonken ambivalentie’, noemde het reptielenbrein het een keertje, en daar was het toen best tevreden over. En ook dat het ‘wegen en gewogen worden, proeven en geproefd worden’ was.

Maar nee, wil je iets over het essay zeggen dan kun je niet terugvallen op dat wat was. Want als het essay iets is, is het juist dat niet terugvallen op wat al was. ‘A man does not really write an essay. He does really essay to write an essay [and does so in order] to find out what it was supposed to be’. Dat schreef G.K. Chesterton in een tijd waarin vrouwen blijkbaar nog niet probeerden essays te schrijven om erachter te komen wat een essay kon zijn.

Maar wat kun je dan zeggen over de staat van het …? Over de toekomst van het …? Dat nu ergens op een zolderkamer iemand met haar handen in het haar zit kijken naar de bedroevende staat van het …? Dat ze zich vertwijfeld afvraagt hoe hier in vredesnaam nog iets van te maken dat volledig nieuw en volledig zichzelf is? Dat ze erin zal slagen en dat je je niet kunt voorstellen dat het in de toekomst ooit anders zal zijn? Want dat is wat het essay is: geen genre, geen vorm, maar een traditie van heruitvinding bij iedere gelegenheid. Een voortdurende ontdekking van hoe de wereld zich laat schrijven. Het essay, denkt het reptielenbrein, het essay is het antwoord op het lege vel.

 

Tijdens de uitreiking werd Sinan Çankaya’s boek ‘Mijn ontelbare identiteiten’ bekroond met de Jan Hanlo Essayprijs Groot. Münise Yavuz won de Jan Hanlo Essayprijs Klein met haar essay ‘De flat’.

Foto’s: Jean van Lingen