SLAA

SLAA

SLAAxHard//hoofd: kort verhaal door Babet te Winkel

SLAAxHard//hoofd: kort verhaal door Babet te Winkel

Met het nieuwe online project SLAAx vissen we in de vijvers vol talent van uiteenlopende literaire platformen. We werken met ze samen om jonge schrijvers uit hun stal een verhaal, gedicht of essay te laten schrijven met het losvaste thema ‘de stad’. Iedere twee maanden lees je in deze serie een speciaal voor ons geschreven stuk. In aflevering 1: SLAAxHard//hoofd, met een kort verhaal door Babet te Winkel. De illustratie bij het verhaal is gemaakt door Aida de Jong, vaste illustrator bij Hard//hoofd.

Babet te Winkel (1991) is opgeleid aan de Universiteit voor Humanistiek om mensen te begeleiden bij zingeving en levensvragen. Ze richtte Verlieskunst op om ruimte te creëren voor rouw en geeft rouwmassages.

Gezocht z.s.m.

‘Hoe heet je?’ vraag ik de vrouw met het grijze opgestoken haar en de gestifte lippen die aan de bar afrekent. Ondanks het leeftijdsverschil zeg ik expres geen u, om de gelijkwaardigheid te benadrukken. Ik wil dat ze weet dat we hetzelfde zijn. Haar ogen zijn licht. Mijn ogen worden altijd licht als ik gehuild heb. Eerder zat ze aan de tafel vlakbij mij, waardoor ik kon zien wat ze las. Het was poëzie van de Duitse dichter Rainer Maria Rilke, mijn lievelings.

Mensen denken vaak dat ze hun pijn goed verborgen houden. Maar eigenlijk zijn mensen net kaarsen waar ‘t verdriet vanaf druipt. Om dat te zien moet je wel opletten.

Aan de bar kom ik erachter dat ze Joyce heet, bij een opleidingsinstituut werkt en hier voor haar werk had ontbeten. Ze klinkt opgeruimd, bijna zakelijk.

De volgende ochtend kijk ik op Google Maps. Ik zie dat er een opleidingsinstituut op 0.6 km afstand van het café zit. De zon schijnt. Om kwart over twaalf ga ik de deur uit, naar het café. Iets na halfeen sta ik met koffie bij de deur van het opleidingsinstituut. Het is een gok.
Om tien voor één komt ze naar buiten. Verbaasd kijkt ze me aan. Even twijfel ik of ze me herkent. Dan loop ik met een brede lach en een kleine buiging alsof ik op een podium sta op haar af.
‘De koffie is inmiddels een beetje koud,’ begin ik, ‘maar die had je nog van me tegoed.’
Als ze me niet herkent heeft, laat ze dat niet verder blijken en ze lacht. ‘Ga je mee een blokje om?’ en ze gebaart naar het park. Ik heb haar gekozen. Vandaag kom ik er misschien achter waarom.

Ze is nummer 3. De eerste twee hadden gereageerd op mijn briefje in de supermarkt:

Moeder gezocht z.s.m. Ervaring = pre. Adoptie geen must.

Twee reacties was meer dan ik had verwacht. Ik had even getwijfeld om ze alle twee te nemen. Je kan er zo maar eentje kwijtraken, had ik uit ervaring geleerd. Ik besloot me aan mijn plan te houden en nodigde alleen Esther uit. De tweede bleek sowieso niet te kunnen, want ze had net een vakantie geboekt.

‘Ontbijt je vaak buiten de deur?’ vraag ik Joyce.
Ze lacht schouderophalend: ‘Sinds ik in scheiding lig. Van wat geld dat we hadden gespaard heb ik net een chalet gekocht in het bos. Zij blijft in ons huis. Het chalet is niet groot, maar het is genoeg. De keuken was echt niet om aan te zien. Dus ik ben een nieuwe aan het plaatsen. Daarom vind ik het wel lekker om de dag in een café te starten.’
Ik twijfel of ik in zal gaan op de scheiding, of op het chalet. ‘Waren jullie lang samen?’
‘Lang genoeg om vervlochten levens te hebben. Ik weet ook niet waar ik meer verdriet van heb, het verlies van haar, of alle verliezen die er bovenop gestapeld worden.’
Ik knik. ‘Waar is je chalet eigenlijk? Hier in de buurt?’
Ze trekt een mondhoek wat omhoog in een halve grijns: ‘Zoek je een buitenhuisje?’
‘Een moestuin, eigenlijk.’
‘Kom anders een keertje langs!’

Ze meent het. Aan het einde van het rondje is zij degene die begint over haar adres en telefoonnummer. Ik sla het op, en zeg dat ik misschien dit weekend al wel kan, het wordt lekker weer.

Twee weken geleden was Esther bij mij thuis vertrokken. Voor haar komst had ik alle klokken weggehaald en een wekker in de kast verstopt, die zou precies een week later afgaan. Mijn telefoon stond uit en lag op het kastje bij de deur. Stipt om 12 uur zouden we beginnen. Na die week zouden we besluiten of ze hier zou blijven.

Ik had me in lange tijd niet zo op aarde gevoeld als die dag dat Esther aankwam. Ze belde      van te voren om te vragen wat mijn moeders lievelingskleur was en had nu rode lippenstift op en een rode trui aan. Ze had een taartje meegebracht. Ik keek naar de handen die het taartje droegen. Te veel rimpels om te kunnen tellen. We lachten. Dat was goed. Toen de wekker al veel te vroeg afging, zag Esther de acht gemiste oproepen op haar telefoon. Ze moest gaan – familiedingen, zei ze. Ik denk dat ze niet wilde zeggen dat het haar dochter was die belde, maar ik had haar dochters naam al op het scherm zien staan.

Nu zit ik op de fiets naar Joyce, met de kleinste rugzak die ik heb op mijn rug. Ze moet niet denken dat ik nooit meer weg ga. Als ik aankom zie ik Joyce buiten voor het chalet staan bellen. Uit het gesprek maak ik op dat ze tijdens het snoeien iets geraakt heeft en dat er geen stroom is.
‘Sorry hoor!’ Ze heft haar handpalmen naar de hemel.
Ik lach. ‘Back to basics, Joyce. Misschien is dat precies wat we nodig hebben! Koffie?’

Joyce vindt een gasstel en improviseert met kokend heet water uit een pannetje en een koffie filter. Ik kan op mijn gemak naar haar kijken zonder dat het opvalt. Op de lippenstift na draagt Joyce geen make-up en ze heeft alleen een armband om. Ik schat haar op halverwege de zestig. Dan zou ze vijfenveertig zijn geweest toen ze mij kreeg, maar ik weet niet of dat bij ‘doen alsof’ uitmaakt.
Terwijl Joyce koffie inschenkt haal ik een taartje uit mijn tas.
‘Heb je bordjes?’
Ze wijst. ‘In een van die dozen.’
Zonder bordjes te pakken, plof ik neer in het gras en maak de doos open. Joyce komt erbij zitten, en we eten taart met onze handen.

‘Ik wil je iets laten zien. Ga je mee?’ vraagt Joyce terwijl ze het laatste stukje taart in haar mond stopt.
In mijn plan gaan we niet weg bij het huisje, maar ik weet niet zo snel een gevat antwoord. Joyce staat al op. Ik treuzel wat met de taartdoos om tijd te winnen.
‘Aan het einde rechts,’ roept Joyce al vanaf het pad.
Ik sta op en snelwandel om haar in te halen. Langs het pad groeit kamille. Ik gris een handje mee, precies genoeg om straks thee van te zetten.

Aan het einde van het pad ligt een iPod op de grond. Ik wist niet dat mensen die nog gebruikten. Pak ik het op, dan is het ineens mijn verantwoordelijkheid. Misschien kan ik het ergens onder een overkapping leggen. Ik weet dat het niet de aardigste optie is om het enkel te verplaatsen, maar ook niet de meest onaardige optie om het gewoon te laten liggen. Voor de eigenaar is het effect hetzelfde: hij is het kwijt.

‘Moet je kijken,’ zeg ik.
‘Laat eens zien? Gebruiken mensen die dingen nog ?’ Ze pakt de iPod aan.
‘Offline blijven met een audioboek,’ opper ik.
‘Het is zo naar om iets te verliezen. Het is altijd zo’n heisa en kost zoveel tijd en energie’
Ik knik.
‘Het is zo’n gat dat achter blijft,’ hoor ik mezelf zeggen.
Joyce blijft even stil. Opent haar mond, maar sluit hem dan weer. Dan merk ik pas dat er tranen in mijn ooghoeken zaten die nu over mijn wang lopen. Het was alsof Joyce precies de juiste afstand had gevonden, waardoor de woorden zo uit mijn mond kwamen gerold. We doen niks. Blijkbaar weten we beiden dat tranen gewoon mogen stromen zonder dat ze hoeven worden weggeveegd.

‘We zijn er,’ zegt Joyce ineens. ‘Ik ben er nog niet achter van wie dit huisje is, maar het lijkt niet meer in gebruik te zijn,’ mompelt ze, terwijl ze met haar hand boven haar ogen door het raampje kijkt. ‘Hier kan je de Ipod wel neerleggen. Als ik vaak in deze omgeving zou wandelen dan zou ik sowieso hier gaan zoeken. Een soort “Gevonden Voorwerpen-afdeling”; een museum van verliezen’.

‘Wat zou jij in dit museum achterlaten Joyce?’
Joyce kijkt in de verte zoals mensen dat doen als ze hun blik naar binnen richten. Haar voeten groeien een stukje de grond in. Dan omvat ze met haar hand haar armband. Die draaiende beweging had ik haar vandaag al veel zien maken, als om te controleren of de armband er nog zat.
Einmal wenn ich dich verlier, kan ik je niet meer kwijtraken,’ zegt ze terwijl ze met een hand de sluiting van haar armband open maakt. Met een zucht waarmee ze meer dan lucht uitblaast, hangt ze de armband aan een spijker op aan de deur. ‘En jij?’

Ik voel in de zak van mijn jasje. Uit mijn portemonnee haal ik een foto van mijn moeder. Het is een lelijke pasfoto uit een fotohokje in Italië. Ons kleingeld was op, dus we konden geen nieuwe meer maken. Hier moesten we het mee doen. Ik loop naar binnen met de foto in mijn hand en zie een plankje met een opgebrande kaars. Op dat plankje leg ik haar foto neer. Ik tast in mijn andere jaszak en voel de kamille. Ik haal er twee bloemetjes af en leg die aan beiden kanten van mijn moeder neer.

Als ik weer buiten kom, zie ik Joyce niet meer.

Babet te Winkel, foto door Coco Olakunle

Lees meer verhalen van Babet op Hard//hoofd.

Redactie verhaal: Loren Snel

Hard//hoofd is een online tijdschrift voor nieuwe schrijvers en kunstenaars. Zij krijgen er een plek om te experimenteren en zich te ontwikkelen. De website is advertentievrij en voor iedereen gratis toegankelijk, want Hard//hoofd gelooft dat makers vooral een scherpe en eigenzinnige stem ontwikkelen als zij niet worden verleid tot sensatie. Binnenkort verschijnt Hard//hoofd voor de tweede keer op papier. Houd daarvoor hun sociale kanalen in de gaten!