SLAA

SLAA

Maandagochtendstraten #1: Trekhaakdoppen

Olivier Willemsen

Maandagochtendstraten #1: Trekhaakdoppen

Olivier Willemsen

‘Het leven is meer maandagochtend dan zaterdagavond,’ schreef Godfried Bomans. Amsterdam kent vele maandagochtendstraten. Straten die niet in wereldlijstjes voorkomen, straten waar maar niets wil gebeuren. Toch gaat in elke straat een verhaal schuil. Schrijver Olivier Willemsen haalt om de week een verhaal in een maandagochtendstraat in Amsterdam.

Trekhaakdoppen

De Joos de Moorstraat in Amsterdam-West is een verbindingsweg. Een straat om snel doorheen te fietsen. De meeste maandagochtendstraten hebben zo’n functie; als er water onder had gelegen, was de straat een brug. De Joos de Moorstraat verbindt de roetige Jan van Galenstraat, waar het vrachtverkeer de stad vanaf de ring bevoorraadt, met de bruisende Jan Evertsenstraat. Ik ging er op zoek naar een verhaal. Joos de Moor, ook wel Joos de Momper geheten, was een Zeeuwse viceadmiraal. Op 26 mei 1603 stond hij in de Slag bij Sluis aan het roer tijdens een gewapend treffen met de Spaanse vloot. Dankzij heldhaftig optreden van De Moor werd een invasie in Zeeland afgewend. Het Zeeuwse marinebestuur was de beste man zo dankbaar dat besloten werd om hem en zijn scheepsbemanning te trakteren op een zwaar drinkgelag. Elf tonnen bier werden volgens de overlevering uitgeschonken aan de matrozen van De Moor ‘om hun daermede vrolick te maken’. Het bleef nog lang onrustig in de haven van Vlissingen.

In de Joos de Moorstraat is het verre van onrustig. Hier geen zuipende matrozen of krijgszuchtige galjoenen. Er is niet eens een hoekcafé, waar een verhaal halen zo eenvoudig had kunnen zijn. Op de hoek zie ik alleen een etalageraam van een praktijk voor kunstgebitten. Verder kent de straat geen winkels. De kunstgebittenwinkel is deze ochtend stijf gesloten – en als ik het adres googel blijkt de zaak zelfs officieel in de aangrenzende Pieter van der Doesstraat gehuisvest. De meeste parkeerplaatsen zijn deze ochtend verlaten. Toen ik de straat inreed zag ik nog net hoe een lesauto enkele bijzondere verrichtingen oefende en weer wegreed – als er lesauto’s door een straat rijden, kun je ervan uitgaan dat je met een maandagochtendstraat van doen hebt. Ter hoogte van de enige verkeersdrempel, die met zijn witte top eenzaam als de Kilimanjaro uit de stenen vlakte steekt, spreek ik een man met een hondje aan.

‘Wáárvoor zeg je? ‘SLAA. Een literair platform.’
Zijn hondje snuffelt kort aan mijn broekspijp. Het dier lijkt net zo ongeïnteresseerd in me als zijn baasje.
‘Er was laatst brand. Bedoel je zoiets?’
Bingo. Als er iets is dat verhalen in de mens losmaakt, is het wel een brand of een kampvuur. Watertandend vraag ik de man naar de uitslaande vlammen, gillende meiden op het balkon, maar hij zwakt zijn verhaal meteen af.
‘Nee, rook,’ zegt hij, ‘vooral heel veel rook.’

Zelfs de branden in de Joos de Moorstraat blijken saai. Maar waar rook is… Ik bedank de man en ga hoopvol op zoek naar een vuriger verhaal. Ik houd me een poos bij de drempel op en zie tientallen fietsers onverschillig door de straat racen. Ze kijken strak vooruit. Iedereen is overal op weg naartoe behalve naar de Joos de Moorstraat. De eentonige jarendertigwoningen aan weerszijden zijn het aangluren ook niet echt waard. Het lachertje op het kantoor van UNESCO. Een man en een vrouw op leeftijd lopen me tegemoet. Ze hebben boodschappen gedaan in een van de straten verderop. Uit een van hun twee tassen steekt een preistengel. Ze schrikken als ik ze aanspreek, denken dat ik iets van ze moet. En dat is ook zo.
‘Jee, een verhaal over de Joos de Moorstraat,’ herhaalt de man mijn vraag terwijl hij naar een antwoord zoekt in de oersaaie, grijze wolkenlucht boven de straat, ‘daar vraagt u me wat.’
Hij moet diep graven, alsof ik hem naar de naam van zijn eerste gymleraar heb gevraagd. De vrouw houdt zijn arm vast, hij voert het woord.
‘Ze hebben de trekhaakdoppen gejat. Van alle auto’s.’
‘Ze hebben wat?’ ‘Trekhaakdoppen. U weet wel, voor de caravans, aanhangwagens.’

De man zet zijn boodschappentas neer. Hij maakt zich los van zijn vrouw, steekt de straat over en wijst naar een trekhaak met zo’n bolletje softijs erop. Daarna haakt hij probleemloos weer in bij zijn vrouw.
‘Het is al een tijdje geleden hoor. Maar je vraagt je toch af wat ze met die plastic rommel moeten.’
‘Ja, wat moet je ermee,’ vult de vrouw hem mompelend aan.
‘Dus ik de politie bellen,’ vervolgt hij, ‘maar wat denkt u, daar komen ze mooi niet voor. Die komen tegenwoordig alleen voor die Roemenen met hun koper, of voor een overval in de Jan Eef hier verderop.’

Dat in deze straat trekhaakdoppen zijn ontvreemd maakt me zo gelukkig dat ik de man en de vrouw op elf tonnen bier had willen trakteren. Dit is het verhaal waarnaar ik zocht. Ik bedank ze, steek de drempel over en hurk bij de auto met de witte dop. BRINK, staat er in blauwe letters op. Ik lift hem even van de haak om het geluid te horen. Een ontkurking, nee een sabrage! De eerste maandagochtendstraat van Amsterdam is gedoopt.