SLAA

SLAA

Joke van Leeuwen treedt op: tijd voor een stukje uit Iep!

Joke van Leeuwen treedt op: tijd voor een stukje uit Iep!

‘Kom,’ zei Tine op een dag tegen Viegeltje. ‘Je kunt nu zo goed lopen, we gaan samen een eindje lopen in de stad. Ik heb mooie rode schoentjes voor je gekocht, die mag je aan. En ik heb een nieuw hemelsblauw flapperjasje voor je gemaakt. Maar denk erom. Je mag je vleugels niet gebruiken.’
Ze haalde de nieuwe jas tevoorschijn en hing die om Viegeltjes schouders. Ze pakte de nieuwe schoenen en schoof ze over Viegeltjes voeten.

‘Ze staan prachtig,’ zei ze.

Tine kon niet ophouden naar de schoenen te kijken. Ook toen ze in de stad waren keek ze almaar naar die schoenen. Om dat mooie bewegende rood.

Ze hield Viegeltje aan haar jasje vast. Je zag er niet van, dat Viegeltje geen armen had. Ze zag eruit als een gewoon klein meisje met een moeder en rode schoentjes.

Ze kwamen niemand tegen die hun naam kende. Er was ook niemand die goedemorgen zei of kijk-es-aan. Er hingen wel veel bordjes in de winkels met welkom en dank u wel en kom nog eens langs. Aardige bordjes waren dat.

Ze slenterden wat langs de winkelruiten. Soms bleef Tine voor een etalage staan. Dan koos ze met haar ogen uit wat ze het mooiste vond of het lekkerste.
En dan kocht ze dat toch niet.
Viegeltjes nieuwe schoenen begonnen te knellen. Ze ging er steeds langzamer van lopen. Het duurde even voor Tine begreep dat het van de nieuwe schoenen kwam.
‘We zullen even ergens uitrusten,’ zei ze, toen ze het eindelijk had begrepen.
Ze stapten een groot café binnen en gingen er aan een tafeltje zitten. Tine bestelde voor zichzelf een kopje thee met een vleugje oerwoudsmaak. Er lag een dikke bonbon bij die het heel warm had gekregen naast de thee. Voor Viegeltje werd het limonade met een rietje, want daar had ze geen handen bij nodig.
De wanden en het plafond van het grote café waren helemaal beschilderd met landschappen, net of je eigenlijk buiten zat. En bovenin, in de lucht, zweefden dikke blote engeltjes die deden alsof ze het plafond vasthielden, zodat het niet naar beneden kon vallen. En het plafond was een lucht vol sterren waar het tegelijkertijd dag was en nacht.
Viegeltje kon haar ogen niet van de schildering afhouden. Ze werd er heel onrustig van.
‘Viegen,’ zei ze, ‘vliegen.’ En ze begon zenuwachtig te flapperen met haar vleugeltjes.
‘Hou ze stil, hou ze stil,’ siste Tine, ‘als ze merken dat je vleugeltjes hebt, kun je nooit meer rustig limonade drinken.’
Maar Viegeltje bleef flapperen met haar vleugels.
Nu werd Tine ook heel onrustig. Ze dacht dat iedereen op haar lette. Dat iedereen dwars door het flapperjasje heen twee vleugels zou zien zitten. Dat ze wel allemaal naar haar toe zouden komen en zouden zeggen: ‘Verbergt u maar niks. Wij hebben het wel gezien. Wij zullen haar naar de politie brengen. Of naar de dierentuin.’ Of zoiets. Iets heel vervelends in elk geval.
‘Wat heb je toch?’ zei ze tegen Vliegeltje, ‘moet je plassen? Kom dan. Je kunt het hier niet in de tuin doen. Voor één keer moet het maar op de wc.’
Ze pakte Vliegeltje bij haar jasje en trok haar mee. Achter een deur waar Dames op stond was een halletje met spiegels, en daarachter was de wc. Hier was gelukkig niemand. Hier mocht Vliegeltje even flapperig doen.
‘Ga maar plassen,’ zei Tine. Ze zette Viegeltje op de wc-pot en ging zelf in het halletje voor de wc-deur staan. De deur mocht niet op slot.
Er kwam een andere vrouw binnen.
‘Wacht u ook?’ vroeg de vrouw.
‘Min of meer wel,’ zei Tine.
‘Ja want weet u,’ zei de vrouw, ‘ik ga altijd naar de wc voordat ik echt moet, want als je echt moet dan kun je niet wachten en meestal moet je wachten. Dus dan wacht ik liever tot ik echt moet. Denkt u niet? Of hebt u daar een ander idee over?’
‘Ik denk er nooit zo bij,’ zei Tine. ‘Als het moet, dan moet het en dan gebeurt het ook.’
‘Zo is dat ook weer,’ zei de vrouw, ‘en wat is het evengoed een gedoe, hè. Een paar keer per dat moet er van boven wat in, en een paar keer per dag moet er van onderen wat uit. En toch houden we nog heel veel tijd over voor andere dingen, vindt u niet? Heel wat dieren zijn met niks anders bezig dan dat.’
Ze had een pukkel op haar wang. In de spiegel keek ze ernaar van heel dichtbij. Ze trok haar mond helemaal scheef. Die scheve mond viel veel meer op dan die pukkel.
‘Nu moet ik toch echt, hoor,’ zei ze, ‘schiet het daarbinnen niet op?’
Tine keek of Viegeltje klaar was.
Om het hoekje van de wc-deur keek ze.
En toen deed ze de deur helemaal open.
Ze zag de wc-pot.
Ze zag de dichte klep van de wc-pot.
Ze zag twee rode schoentjes, naast elkaar, op de dichte klep van de wc-pot.
Ze zag een open raampje boven die twee lege rode schoentjes op die dichte klep van die wc-pot. De opening was te krap voor grote mensen, maar groot genoeg voor kleine mensen. En achter dat raampje zag ze de blauwe lucht.
De grote lege blauwe lucht.
De veel te grote, veel te lege blauwe lucht.
‘Viegeltje!’ riep ze, ‘vlieg niet weg! Ik wil niet dat je wegvliegt!’
Maar Viegeltje kon dat al niet meer horen.