SLAA

SLAA

Bij nader inzien

Bij nader inzien

Maandelijks besteedt SLAA aandacht aan het veronachtzaamde boek. Een boek dat al enige tijd op de markt is, maar niet de bestseller is geworden die het volgens ons verdient te zijn. De manier waarop we je overtuigen van de kwaliteit van het boek is uiterst simpel. We plaatsen een fragment uit het boek online, zodat je zelf kunt oordelen. Deze maand: Mensen in de zon van Marijke Schermer (Uitgeverij Van Oorschot).

Hij spoelt een paar rogvleugels af, snijdt de peterselie fijn en legt zijn mes exact langs de lijn die de schaduw van het kozijn op het aanrecht maakt, alsof hij daar zojuist het zonlicht heeft afgesneden.

Vik

Hij moet acht jaar oud zijn geweest want hij zat in de derde klas, de klas waar je in zat in het jaar dat je negen werd, en het was winter. Hij voelde zich voor het eerst autonoom, volwassen, in de betekenis die hij daar en toen begreep als: onafhankelijk, in staat beslissingen te nemen met kennis over hoe de dingen in elkaar steken – en met dingen bedoelde hij dan uiteraard geen dingen maar wel Belangrijke Zaken. Hij voelde dat hij tot grote daden in staat was. Hij wist dat hij dat aan de volwassenen om hem heen niet zou kunnen uitleggen, dat ze hem hoe dan ook niet zouden geloven, dat ze hem zagen als een kind en verder niets. Hij maakte daar, op zijn achtste, met zichzelf de afspraak dat hij zich dat moment en dat gevoel voor altijd zou herinneren. Hij was woedend geweest op de meester die hem opgedragen had een kleurplaat te maken omdat hij klaar was met zijn werk. Een kleurplaat! Hij was acht! Hij was geen baby. Hij keek uit het raam van het klaslokaal naar de stapel bielzen in het plantsoentje naast de school, dat de belachelijk overdreven titel Toren van Babel had, en dat kort daarvoor zogenaamd feestelijk onthuld was op een doordeweekse namiddag in de motregen. Hij keek naar die Toren van Babel, naar de rijtjeshuizen aan de overkant van de straat, naar de kleurplaat, naar de brave vlecht van het meisje voor hem. En hij voelde zijn hart en zijn hoofd groeien en groeien en te klein zijn voor zijn leven; hij wilde ruimte! Ruimte om te vullen, ruimte om grote dingen in te bewerkstelligen. Het was het eerste moment dat hij bewust was, dat hij werd overspoeld door een combinatie van geldingsdrang en levenslust. En hij was de belofte aan zichzelf nagekomen: hij had zich dat moment altijd herinnerd. En het is inderdaad dankzij die vulkanische drift dat hij grootse dingen heeft gedaan: boeken geschreven, films gemaakt, twee keer een bedrijf begonnen, geld verdiend en geld verloren, een drugs- en alcoholverslaving ontwikkeld, en ook weer overwonnen. Een scheppende kracht die hij nu echter al zo lang niet meer heeft gevoeld, dat de gedachte eraan hem een gevoel van verschrikkelijke heimwee geeft.

Hij spoelt een paar rogvleugels af, snijdt de peterselie fijn en legt zijn mes exact langs de lijn die de schaduw van het kozijn op het aanrecht maakt, alsof hij daar zojuist het zonlicht heeft afgesneden. Hij rookt een sigaret onder de afzuigkap. Hij dooft de peuk onder de kraan en gooit ’m in de afvalbak. Het is niet zozeer angst om zijn gezondheid die maakt dat het hem ergert dat hij nog altijd rookt, als wel het feit dat roken eigenlijk iets voor de onderklasse is geworden. Voor arme sloebers die het patent op een ongezond leven hebben. Daar wil hij niet mee worden geassocieerd. Dus koopt hij dure kleren en laat hij zijn tanden bleken. Hij zou willen dat hij erboven stond maar hij staat er niet boven, hij is gevoelig voor wat andere mensen denken.
Vanuit het keukenraam ziet Vik de bestelbus van zijn vrouw met haar naam op de zijkant. Stella Burger. Ook ziet hij een deel van een reclamezuil waarop nog net zichtbaar een affiche hangt dat de cover van het boek geluk in veertig dagen toont. Met schuin daaroverheen de tekst: al meer dan 100.000 exemplaren verkocht! Ook in Baflo, zelfs in Baflo hangt reclame, denkt Vik. Hij borstelt de aardappels schoon en schenkt een glas cola in. Hij heeft pijn in zijn rug. Hij is moe. Er was een tijd dat hij ervan genoot dat hij een lichaam had. Tegenwoordig is het alleen nog maar een enorm groot en zwaar ding onder zijn hoofd dat ook al zo zwaar is. Hij wil zijn lichaam terug. En waarom moet hij de hele dag aan vroeger denken? En dan niet aan het vroeger waaraan hij eerder veel dacht, zijn studietijd – hoewel dat woord niet bepaald beschrijft wat hij deed – maar aan zijn kindertijd. Aan de derde klas en dat eerste moment van echte reflectie, aan zijn jeugd in het dorp met alles wat vreselijk is aan het Hollandse dorpsleven. Betekent het dat hij al zo oud is dat hij bijna doodgaat? Als hij wat terugdenken betreft al helemaal daar is aanbeland? Hij is bang dat hij een ziekte heeft. Hij heeft allerlei vage klachten en het lijkt hem typisch een verhaal dat in zijn leven past. Dat hij allerlei vage klachten negeert omdat hij geen hypochonder wil zijn en dat daarna dan blijkt dat het te laat is, dat het allemaal uitgezaaid is, dat er niets meer aan te doen valt.
Hij is bang dat er geen wending meer komt in zijn huwelijk met Stella. Dat het af is, dat het zo blijft, dat zij geen zin meer zullen hebben om zich samen te ontwikkelen in de een of andere richting, dat het ieder voor zich is in emotioneel opzicht en misschien ook in seksueel opzicht. Hij slingert de sla droog en klopt een dressing in elkaar.

Stella komt de keuken binnen. ‘Hebben we genoeg?’ vraagt ze terwijl ze in de pannen loert en intussen een pak koekjes opentrekt. ‘Cynthia blijft logeren en ook eten dus.’ Stella heeft heldere groenbruine ogen, een grote neus in verhouding tot de rest van haar gezicht en een mooie, sierlijk gewelfde mond. Ze heeft iets uitdagends in haar oogopslag en haar bruin geverfde haar groeit grijs uit. Ze is lang en slank en heeft een huid die zodra er zonlicht op valt, kleurt, begint terug te stralen. Hij kijkt haar aan, zij kijkt hem aan. Hij heeft zijn vrouw gevonden bij de vuilnis. Hij kwam zijn troep neerzetten en zij stond daar te scharrelen naar spullen die ze kon gebruiken voor haar recyclekunst en binnen het bestek van één avond waren ze volkomen voor elkaar gevallen.
‘Als dat kan tenminste… Kan dat?’ vraagt ze.
‘Kan ik ook nee zeggen?’
‘Waarom zou je?’ Ze begint aan haar vierde koekje.
‘Heb jij iets volgende week zaterdag?’
‘Wat is dat voor dag?’ vraagt ze alsof hij niet net precies gezegd heeft over welk dag het gaat.
‘Houd maar vrij. Verrassing,’ bromt hij terwijl hij de koekjes van haar afpakt en opbergt. Zaterdag. Zes dagen. Hij begint de tafel te dekken en Cynthia komt ook binnen. Ze heeft haar overall met de mouwen om haar middel geknoopt en een fel geel hemd aan en een doek om haar haren. Vik heeft plechtig met zichzelf afgesproken nooit in de karikatuur van de middelbare man te zullen vervallen: geen vertekend beeld van zijn eigen viriliteit en charisma te ontwikkelen, niet een jonge vriendin te zoeken zodra hij zich dat zou kunnen permitteren, niet ineens toch kinderen of een snelle auto te gaan willen. Maar als het eenmaal gebeurt, is er niets tegen te doen. Zoals alzheimerpatiënten in de eerste verwarrende fase weten wat hen overkomt, weten dat ze zijn begonnen alles te vergeten, dat ze binnenkort ook dat besef zelf kwijt zullen zijn, zo heeft ook hij nog heldere momenten waarop hij zichzelf doorziet. Er zijn nog momenten waarop hij wéét dat het idee dat Cynthia, die nota bene de stagiaire van zijn vrouw is, hem nodig heeft en dat hij heel veel voor haar zou kunnen betekenen, wordt ingegeven door een hormonale toestand. Maar er zijn ook al momenten dat hij zich dat niet meer realiseert, dat hij naar haar kijkt en daadwerkelijk gelooft dat zij vol verlangen wacht op de eerste stap van hem. Momenten zoals net even, toen Stella zei dat ze zou blijven logeren en hij even zeker wist dat het om hem is dat ze niet op haar scooter stapt vanavond laat, en de twintig kilometer aflegt van hun dorp terug naar de stad.
Het gaat niet goed met me, denkt hij terwijl hij de glazen opwrijft met een doek – een moeite die niemand zal waarderen. Hij is bang dat er nooit meer een nieuw idee in zijn hoofd zal opkomen, of wel een nieuw idee, maar dat de moed en de energie er niet zullen zijn om het uit te voeren. Hij is bang dat hij niet meer in staat zal zijn om onbekommerd naar de wereld te kijken, dat hij te cynisch is geworden – dat hij dat eerst alleen als stijlvorm heeft omarmd maar er nu in verstrikt geraakt is, ermee doordrenkt is en er niet meer vanaf komt. Hij is bang dat de enige onbekommerdheid waar hij nog toe in staat is, die van een wezenloze verliefdheid op een meisje van eenentwintig is.
Hij wil dit alles met Stella bespreken maar hij wil dat steeds alleen maar als ze er niet is. Zodra ze binnenkomt verdwijnt die behoefte en komt er een ongelooflijke knorrigheid over hem. Hij bromt en snauwt maar wat en het is geen wonder dat ze altijd zo snel mogelijk weer richting haar atelier vertrekt. Vervolgens heeft hij spijt en mist hij haar en dan denkt hij weer met een halfhartig soort opwinding aan Cynthia’s glimmende huid en de spieren daaronder. Maar daar moet hij niet aan denken, niet nu ze zo vlak bij hem staat, zo dichtbij dat hij haar ruikt, dichtbij genoeg om haar te kunnen aanraken. Stella wringt zich min of meer tussen hem en het aanrecht en kijkt hem met half toegeknepen ogen aan.
‘Ik houd niet van verrassingen.’
‘Dat weet ik.’
‘Waarom dan niet even vertellen? Hè? Zodat ik zelf kan beslissen of ik iets heb volgende week zaterdag?’
‘Soms moet je je laten verrassen?’
‘Garandeer jij mij dan dat het leuk wordt? Dat het een verrassing is die ik kan waarderen?’
‘En dan? Als je het niet leuk vindt? Wat dan?’
‘Dat gebeurt niet als je het me garandeert. Als dat kan gebeuren kun je het niet garanderen. En als jij het niet kunt garanderen dan weet ik wel hoe laat het is.’
‘Hoe laat dan Stella? Hoe laat dan? Wat bedoel je?’ Cynthia hangt achterover in haar stoel met haar telefoon te spelen.

Ze willen geen chocoladetoetje. ‘Straks misschien,’ zegt Stella. Om ervan af te zijn waarschijnlijk. Tijdens het eten hebben zij en Cynthia de hele tijd gepraat over de vraag hoe ze de een of andere lasverbinding zouden aanleggen. Ze hebben zonder veel aandacht voor hem en als bouwvakkers zitten eten. Hij is niet van plan om haar te vertellen dat IJsbrand heeft gebeld. Hij weet zeker dat ze dan niet mee zal gaan en hij weet bijna zeker dat ze, als ze er eenmaal zijn, er toch wel de goede kant van zal inzien. Nadeel is dat hij er nu niet met haar over kan praten. Dat alle dingen die hij denkt, alle verwachtingen, alle hoop op een hereniging, ongedeeld moeten blijven. Het was de mooiste tijd van zijn leven, die jaren met z’n zessen. Hij was nooit meer zo geïnspireerd en energiek en vol verwachtingen geweest als toen. Alles kon nog. Ze waren jong, dat weet hij wel. Maar het was meer dan dat. Het was hun combinatie die meer was dan de som der delen. En het waren de omstandigheden. Ze hadden allemaal wind mee gehad, ze stonden in de volle zon te glimmen van geluk en waren vol geweest van alles, van zichzelf, hun werk, de kunst, de toekomst en elkaar. Na het ongeluk was alles veranderd. Niet ineens, maar sluipenderwijs was de klad erin gekomen. Olivier was het minst uitgesproken lid van hun gezelschap. Hij was zo bedeesd en vriendelijk dat je op sommige avonden vergat dat hij er was. Maar misschien was hij uiteindelijk toch een onmisbare schakel geweest. Of misschien raakte iedereen zijn overmoedigheid en optimisme kwijt omdat de dood zich in hun leven had gemanifesteerd. Feit was dat er een barrière was gekomen tussen een gedachte en het uitspreken ervan, dat er plotseling omzichtigheid vereist was. Een omzichtigheid die onmogelijk vol te houden was en die uiteindelijk leidde tot verwarrende, hoog oplopende ruzies. Leo had ruzie met Max gekregen, Max had Stella onherstelbaar gekrenkt, Clara had het laten afweten en IJsbrand en Stella hadden hem, Vik, bedrogen. Vik had vorm en betekenis kunnen geven aan de gebeurtenissen door dat boek te schrijven maar niemand had hem ooit een echt eerlijke reactie gegeven. Ook Stella niet. Stella had beweerd dat onmogelijk is om een oordeel te vellen als je iemand volkomen serieus neemt in zijn kunstenaarschap. Je kunt vragen stellen over het werk of in ruil ervoor je ervaring bij het ondergaan ervan beschrijven, maar niet zeggen of het goed of fout was, of mooi of lelijk. Dat ze een relatie hadden maakte het nog evidenter dat ze er niets over kon zeggen, zei ze. Hij had het een fantastische uitleg gevonden. Hij had vooral onthouden dat ze had gezegd: ‘Als je iemand volledig serieus neemt in zijn kunstenaarschap.’ En dat toch als een oordeel opgevat, als een keurmerk: hij was Schrijver, hij was Kunstenaar, hij was het eenvoudige oordeel ontstegen: dat het kwaliteit was stond buiten de discussie.
Nu, vandaag, terwijl hij naar de overgebleven saus in de schaal loert en weet dat hij die straks als niemand kijkt met zijn vingers helemaal schoon zal likken, realiseert hij zich dat het een smoes geweest kan zijn. Wat als dat destijds haar manier was om niet te hoeven zeggen hoe slecht ze zijn boek vond?
‘Stella?’ vraagt hij en hij hoort en haat de klagende ondertoon in zijn stem.
‘Nee, echt niet Vik, wij moeten door, koffie alleen, maar dat kan ik ook wel even zelf zetten.’ Het komt al niet meer in haar op dat hij nog andere dingen aan te bieden heeft dan toetjes.
‘Zou jij Cynthia mijn boek aanraden?’
‘Hè?’ Nu kijkt ze hem aan. ‘Welk boek?’
‘Jezus, Stella, mijn boek, gewoon mijn boek. Mijn boek. Verraad.
‘Dat boek? Hoezo moet je daar nu ineens aan denken?’
‘Nou?’
‘Dat weet ik niet. Cynthia?’ Cynthia rekt zich uit en hij ziet haar oksel.
‘Ja?’
‘Houd je van lezen?’
‘Oh, ja hoor.’
‘Wat lees je dan bijvoorbeeld, bijvoorbeeld nu, op dit moment?’
De gebroeders Karamazov.’ Cynthia kijkt er een beetje gegeneerd bij, alsof ze zit op te scheppen. Ook dat nog, denkt Vik, nou ja, laat maar. Om als sleutelroman te kunnen boeien werkte ook al niet: hij had de rol van Leo veel te klein gemaakt en de anderen waren niet beroemd genoeg geworden. Ja, misschien was Cynthia wel geïnteresseerd in Stella, maar om die reden wilde hij helemaal niet dat ze het las. Hij wilde überhaupt niet dat ze het las. Hij heeft zin om zijn hoofd op de tafel te leggen. Hij heeft zin om de afwas in z’n geheel in de vuilnisbak te kieperenen zichzelf ook. ‘Sorry,’ zegt hij, ‘sorry,’ en hij loopt de keuken uit en gaat op de wc zitten vechten tegen zijn tranen. Jezus, denkt hij, ik lijk wel gek. Hij zou ontzettend graag willen dat het allemaal goed kwam. Dat hij ophield met te verlangen naar Cynthia met haar gitzwarte glimmende huid. Dat Stella en hij weer de geanimeerde en geïnspireerde gesprekken voerden die ze tot een tijdje geleden toch zeker de helft van de tijd met elkaar hadden gevoerd. Hij weet niet hoe hij de achterdocht die zijn intrede heeft gedaan in zijn gedachtes, kwijt kan raken. Hij is bang dat het onmogelijk is. Hij moet op de een of andere manier zijn energie en zijn zelfvertrouwen en zijn levenslust terug zien te krijgen. Misschien moet hij in therapie. Hij kreunt bij de gedachte.

Vorige week heeft Vik Stella betrapt op lezen tijdens een ruzie.Zij had hem dat hij zo lethargisch was geworden dat hij eraan ten onder zou gaan. Ze had dat echt gezegd. Als hij niet snel in beweging zou komen, zei ze, zou het nooit meer gebeuren. Dan zou hij alleen maar steeds dikker en moedelozer worden. Dat vond Vik een afschuwelijke belediging. Ten eerste verwachtte hij van zijn vrouw liefde en steun in plaats van afgrijzen op het moment dat hij in een crisis belandde. Dat had hij gezegd. Ten tweede was het niet erg bemoedigend om zo duidelijk te laten merken dat ze het onaantrekkelijk vond dat hij te zwaar was. Dat had hij ook gezegd en ze had het niet tegengesproken. Ze had alleen maar heel erg diep gezucht, waardoor hij wist dat het dus waar was. Ten derde moest ze eens weten in welke richting hij waarschijnlijk zou bewegen als hij in beweging zou komen. Hij deed niets omdat hij op zijn handen zat. Hij zat op zijn handen omdat hij die anders op Cynthia zou leggen. Dat zei hij niet. Hij sputterde en stotterde, en gaf de wereld de schuld van zijn passiviteit. Tijdens zijn hele betoog zat zij een beetje schuin naar beneden te kijken. Naar niets, dacht hij toen nog. Op een goed moment was hij weggelopen. Hij had de verleiding om met de deur te slaan niet kunnen weerstaan. Maar direct daarna had hij de deur weer geopend om zijn sigaretten te pakken. En daar zag hij het: zij had in de twee seconden die er tussen het ene en het andere moment zaten, in precies het tijdsbestek van de galmende dreun die de deur had gemaakt, haar boek gepakt! Het boek waar ze de hele tijd al naar had zitten loeren. Hij deed alsof hij het niet zag en zij deed alsof het niet zo was. Hij had gerookt, in de achtertuin, en daar had hij door het raam naar haar gekeken. Ze zat te lezen alsof er niets was gebeurd, haar voeten opgetrokken in de grote fauteuil, zuigend op het topje van haar duim. Vroeger zou ze hebben geschreeuwd of hem zelfs hebben geslagen. Vroeger zou ze het belang van alles met betrekking tot hem en hun relatie hebben ingezien. Nu had ze alleen maar verder willen lezen. Hij had in de tuin gewacht tot ze naar bed ging.

Dat weekend is een meesterlijk idee van IJsbrand, die inmiddels boven de tachtig moet zijn. Het kan niet anders dan iets in beweging zetten. Hij zal zo dadelijk, als Stella en Cynthia weg zijn en hij hun blik op zijn rode hoofd niet meer hoeft te riskeren, naar boven gaan en foto’s zoeken. Foto’s waar ze allemaal opstaan. Foto’s van toen zijn leven nog beloftevol voor hem lag uitgestrekt. Hij was de oudste van de vijf maar toch nog jong. Tweeëndertig toen ze verongelukten. Een baard. Ineens moet hij aan zijn baard denken. Jezus. Een baard. Misschien moet hij zich niet meer scheren. Misschien moet hij voor de gelegenheid eens kijken of het nog staat.

Mensen_in_de_zon_51efdfbacd94b

Marijke Schermer
Mensen in de zon
Uitgeverij Van Oorschot
€ 17,50
201 pagina’s