SLAA

SLAA

Het Buijtenland

Sanneke van Hassel

Het Buijtenland

Sanneke van Hassel

Het Buijtenland 

Op een avond in november, het was al vroeg donker, reed ik naar Rhoon, het dorp van mijn jeugd, om een lezing te geven ter gelegenheid van het zeventigjarig jubileum van de afdeling Rhoon en Poortugaal van de vereniging Vrouwen van nu, vroeger bekend als de Nederlandse Bond van Plattelandsvrouwen. Liever was ik als dokter of advocaat teruggekeerd, desnoods als orthodontist.   

Ik draaide de Rijsdijk op. Links lag de polder, met zijn akkers met voederbiet en weilanden. Ik was rechts afgeslagen en reed langs het huis waar ik tot mijn zestiende had gewoond. In de tuin was het dierenkerkhof dat mijn zusje en ik aanlegden voor door de kat gegrepen vogels. Ik passeerde huizen met tuinen, boekhandel Het Witte Huys en garage Palsgraaf.  Alles was nog hetzelfde, behalve dat aan het dorp enorme nieuwbouwwijken waren gebouwd, zodat het langzaam tegen Rotterdam-Zuid aan was gegroeid. De overgebleven weilanden en akkers werden bedreigd.  Als compensatie voor de Tweede Maasvlakte moest er meer groen komen. De polders zouden worden ‘teruggegeven aan de natuur’, zodat stedelingen er konden recreëren. De boeren, die de polders eeuwenlang beheerden en bewoonden, protesteerden fel en dat hielp enigszins (lees ook het rapport ‘Kansen pakken in Het Buijtenland van Rhoon’).  

De lezing was meer dan een jaar van tevoren geboekt door Janet Edelman, niet alleen voorzitter van Vrouwen van nu, maar ook lid van de feestcommissie. Ik had moeten beloven dat ik voor een vervanger zou zorgen, mocht ik ziek zijn of een ongeval krijgen. 

Ik draaide de parkeerplaats van bejaardentehuis de Klepperwei op en hing een mand met boeken over mijn schouders. Veel vrouwen in Rhoon hadden zo’n mand, voor een potje zelfgemaakte jam of een paar takken seringen. In Rhoon versierde men nog cadeautjes met zelfgeplukte viooltjes, werd regelmatig taart gebakken en had vrijwel iedereen een grote achterbak om zakken hondenvoer en potgrond in te gooien.  

De vrouwen van nu zaten aan een tafeltje bij de garderobe. De meeste dames waren boven de vijftig maar, zo zeiden ze me, ze waren volop met verjonging bezig. Langs tafels met etagères vol zoetigheid, iedereen had iets gebakken, werd ik naar voren geschoven.  

Mijn zenuwen namen toe. Voor een optreden voelde ik me altijd bezwaard. Een kort verhaal pretendeert wel een geheel te zijn, maar de lezer of de luisteraar wordt toch vaak zomaar ergens midden in gesmeten en er aan het einde weer uit geworpen. Als een drenkeling staat hij op het strand, knipperend met zijn ogen, nog meer in de war dan voor hij aan het verhaal begon. 

Bij het projectiescherm stond Janet. Kort haar, een gewaad met geometrische patronen.  Terwijl ze de laptop van thuis installeerde, stapelde ik mijn boeken als een muur voor me op. Gelukkig was daar Alice van de bloemenwinkel waar wij vroeger naast woonden. Alice was nog even opgewekt als altijd. Bij haar man Aus was een been afgezet, maar ze teelden nog steeds chrysanten en de bloemenzaak liep goed. 

De lekkernijen brachten de dames in een opperbeste stemming.  Eerst hielden twee leden van de leescommissie een inleiding over mijn werk die wel wat overeenkomsten vertoonde met de tekst op mijn website. Toen klikte ik de eerste foto aan en begon met bonzend hart aan een verhaal over een oudere vrouw die blij is als haar man, die net met pensioen is, het huis verlaat en ze het rijk alleen heeft. De dames grinnikten. Ik klikte de volgende foto aan voor een verhaal over een Iraans echtpaar dat van Schiphol naar huis rijdt, maar wat is thuis? Sommige vrouwen deden vrijwilligerswerk voor vluchtelingen, wist ik. Ik las over een hoofddoek van een moeder.  In de bundel stonden verhalen bij foto’s van Rotterdam. Sommige fotografen hadden voor de randen van de stad gekozen. Eindelijk had ik een publiek dat ik kon vertellen dat de witte pony in het gelijknamige verhaal pony Ottolien van boer Noordzij was.  

Pauze. Lege schaaltjes werden verwisseld voor bakjes met kaaskoekjes. Niet alleen ik, ook de dames waren opgelucht. Ze wisten wat ze tegen mijn moeder moesten zeggen, die zelf die avond wijselijk voor een bijeenkomst van de concertcommissie had gekozen. De vrouwen vertelden over kinderen die vaak weer in Rhoon woonden en over overleden echtgenoten. Veel kochten een boek voor een kind met wie ik ooit op school zou hebben gezeten.  

Na de pauze las ik nog één verhaal en toen moest ik het veld ruimen voor een heer op leeftijd, die een praatje hield over de herkomst van Sint Nicolaas. Samen met de vrouwen zong ik ‘Hoor wie klopt daar kinderen’ en ‘Hoor de wind waait door de bomen’. Helaas kon de oppas maar tot elf uur en moest ik om half elf in allerijl de Klepperwei verlaten, langs de industrieterreinen – vroeger was hier gras – terug de stad in.