SLAA

SLAA

1982

Voor mij was het werkelijk heel plezierig dat in 1982 naast Paradiso – dat ik heel vaak moest bezoeken voor mijn werk, dat tevens mijn hobby was, de popmuziek- de voormalige gevangenis aan het Leidseplein veranderende in De Balie, een debat centrum met daaronder ressorterend, en tegelijkertijd opgericht, de SLAA.

Eindelijk een belangrijke en geschikte ruimte in Amsterdam om literatuur te bespreken en te doen klinken. Ik was dan wel popkritikus, maar de poëzie zag ik als mijn eerste beroep. Dat mijn bede werkplekken elkaar nu zo dicht naderden was voor mij gemakkelijk en gaf mij een heel goed gevoel.

Nederland was in die jaren net bezig zich te bevrijden van het eeuwenoude gebod Frisia Non Cantat (Nederland zingt niet) en de dichters, maar ook de prozaschrijvers, waren voorzichtig, vaak nog stotterend, monotoon of onhoorbaar, begonnen voor te lezen wat ze hadden geschreven. Opvallend veldwerk werd in deze onder meer verricht door Johny the Selfkicker, een poëtische punk avant la lettre, die in 1966 al opzien had gebaard tijdens de manifestatie ‘Poëzie in Carré’, dat een van de allereerste in zijn soort was. In deze ontwikkeling van zwijgend lezen naar hardop spreken en voordragen heeft de SLAA een belangrijke rol gespeeld.

Natuurlijk heb ook ik vaak opgetreden in De Balie, zowel in programma’s die ik zelf had helpen organiseren als tijdens avonden van anderen. In elk geval te vaak om me veel specifieke momenten te herinneren. Op één gebeurtenis na dan en dat was een bijeenkomst gewijd aan de dichter en beeldend kunstenaar Chris van Geel, die tot zijn dood, twaalf jaar lang, mijn levenspartner is geweest. Hij was in 1974 overleden en het was pas jaren later – ik schat in zo midden jaren tachtig – dat ik in staat was om een uitvoerige herinnering aan die periode met hem op te schrijven. Ik schreef die speciaal voor deze avond in De Balie (SLAA), het stuk verscheen daarna in Vrij Nederland.

Het optreden vond plaats in de Kleine Zaal, die was uitverkocht. In het voorprogramma zat Guus Middag, nog steeds recensent bij het NRC en een kenner van Chris’ poëtische werk. Er waren natuurlijk veel literaire corifeeën en liefhebbers van Van Geel aanwezig en ik was behoorlijk zenuwachtig. Bang dat de ontroering me misschien tijdens het lezen de baas zou worden. Dat gebeurde ook, maar gelukkig op een zeer bevrijdende manier: door diverse malen mijn lachen niet meer te kunnen bedwingen, iets dat mede aangewakkerd werd door lachsalvo’s uit de zaal. Chris deed ook zo veel bizarre en bijzondere dingen. Wat mij vooral van deze gedenkwaardige avond is bijgebleven is dat de ontroering over wie hij was bij het publiek te voelen was. Dat men mijn eigen gevoel, vervat in het stuk en te horen in mijn voorlezen, had herkend. Er deelgenoot van was geworden. Zo was ook achteraf goed te merken doordat veel mensen op mij afkwamen om nog na te praten. Een heel bijzondere avond.

Er is nog een andere keer dat een optreden van mij in het kader van de SLAA mij is bijgebleven, maar om een heel andere reden! Zonder twijfel dateert dit ook uit de jaren tachtig en vond het plaats naar aanleiding van het verschijnen van een van mijn bundels.

Het was een openbaar gesprek met Tom van Deel over mijn poëzie. Van het gesprek zelf herinner ik me niets, ik vind het altijd heerlijk om over poëzie te spreken en zit ook nooit om woorden verlegen, ook niet naar aanleiding van mijn eigen werk. Maar wat ik prachtig vond aan dit optreden was dat mijn naam in grote oplichtende letters op de gevel van De Balie stond geschreven en zo over het Kleine-Gartmanplantsoen, zeg maar het Leidseplein scheen! Dat benaderde een beetje waar ik in de popmuziek altijd mee te maken had! Ik maakte zo de omkering mee van de journalist die de plaats van de ster inneemt.

In jullie uitnodiging om een stukje te wijden aan iets uit de geschiedenis van de SLAA stond: ‘Literatuur als podiumkunst, het is natuurlijk iets prachtigs, en misschien zelfs wel noodzakelijk om literatuur en schrijvers de plek te geven die ze simpelweg verdienen, in de schijnwerpers, aandachtig toegehoord en ondervraagd.’

Ik schreef daar al iets over in het begin, maar ik wil het nu nog eens bekrachtigen: de podiumkant van de literatuur is heel lang ondergewaardeerd geweest en is mede door jullie nu heel belangrijk geworden. Zelfs bijna belangrijker dan de geschreven kant, zo lijkt het op dit moment. Poëzie kan naar believen beluisterd worden via draagbare media en zonder of met muziek erbij. Het voordragen van gedichten, zeker als het door de dichter zelf wordt gedaan, kan al veel duidelijk maken over de interpretatie ervan.

Het is dus een belangrijke extra toevoeging. Waarbij overigens nooit vergeten mag worden dat de meeste gedichten geschreven zijn vanuit de stilte van het papier en daar ook altijd weer naar zullen terugkeren.