Inleiding bij ‘Revisited: Colette en de dagboekroman’
Dieuwertje Mertens, Gerda Baardman
In de programmareeks Revisited staat elke editie een klassieker uit de wereldliteratuur centraal. Schrijver en journalist Dieuwertje Mertens bespreekt dit boek met auteurs wier werk een verwantschap vertoont met het boek of thema van de avond. Hoe hebben deze schrijvers de klassieker gelezen of herlezen? En zijn er aspecten aan het boek die ze herkennen in hun eigen werk? De eerste editie vond op 29 januari 2025 plaats in Café Belcampo en ging over de Franse schrijfster Colette (1873-1954) en het genre van de dagboekroman, aan de hand van Colette’s klassieker Claudine in Parijs. Vertaler Gerda Baardman gaf een inleiding op het boek:
____________________________________
Het genre van het meisjesdagboek in de literatuur gaat terug tot de 19e eeuw. Een van de eerste voorbeelden is het ‘dagboek’ van de Duitse schrijfster Marie Nathusius, Tagebuch eines armen Fräuleins (1843). In die periode dienden meisjesdagboeken vooral om jonge meisjes deugden als bescheidenheid, reinheid en kuisheid bij te brengen. Ze waren dan ook tamelijk moralistisch en humorloos van toon. Pas in de 20e eeuw deed de humor geleidelijk zijn intrede in de meisjesliteratuur.
In 1900 verscheen in Parijs het eerste deeltje van de Claudine-serie van Colette, Claudine à l’école. Daarin is de hoofdpersoon, Claudine, vijftien. Ze doet op laconieke, humoristische toon verslag van het leven op een meisjesschool in een provinciestadje.
Maar met deze meisjesdagboeken is iets bijzonders aan de hand. Tot dan toe, en ook later, waren zulke boeken bestemd voor de sekse- en leeftijdgenoten van de hoofdpersonen. Ze waren bedoeld om jonge meisjes iets te leren, hen te amuseren en hun het gevoel te geven dat ergens iemand was die begreep wat ze meemaakten en voor welke dilemma’s ze soms werden gesteld. Ook de liefde speelde een rol, want echt mooi werd het natuurlijk pas als de hoofdpersoon aan het slot kuis en innig in de armen werd gesloten door de ideale jongeman. In Nederland werd de doelgroep onder andere bediend door Top Naeff (Schoolidyllen) en iets later Cissy van Marxveldt (de Joop ter Heul-serie, de Marijke-serie). De hoofdpersoon was meestal een robbedoes met een hart van goud, die door haar onhandigheid in hilarische situaties verzeild kon raken. Ze mocht vooral niet te volmaakt zijn, want herkenbaarheid was belangrijk.
Die robbedoes met het hart van goud zien we ook terug in Claudine, maar haar wederwaardigheden zijn niet opgeschreven tot lering en vermaak van jonge meisjes. Claudine gaat altijd nét iets verder, Claudine kent geen onzekerheid over haar uiterlijk of haar intellect, Claudine durft alles, en omdat haar vriendelijke, excentrieke, extreem verstrooide vader totaal niet op haar let en een moederfiguur ontbreekt, mág ze ook alles. Haar ontluikende seksualiteit richt zich op meisjes en jonge vrouwen. De Claudine-serie is zeker voor die tijd uitgesproken pikant en een gemoedelijke, voor meisjes herkenbare leefomgeving is ver te zoeken. De school is een jungle, het is ieder voor zich, er wordt gekuipt en geïntrigeerd bij het leven, de leraressen doen het met elkaar en de schoolarts bepotelt de leerlingen waar hij kan en stelt hun impertinente vragen over hun persoonlijke hygiëne. Daar klinkt ook maatschappijkritiek in door: Claudine merkt op dat het onderwijs voor meisjes veel te wensen overlaat, dat de leraressen uit de armere lagen van de bevolking worden gerekruteerd, worden afgeknepen en onderbetaald en zich dan nog bevoorrecht voelen ook, want ze mogen ‘doorleren’ en in het ouderlijk huis was alles nog veel erger. Kortom, alles was erop gericht meisjes en jonge vrouwen onwetend en klein te houden en ze moesten zich vooral zonder protest van alles laten welgevallen. Het was dan ook geen wonder dat leraressen én leerlingen hun situatie met list en ellebogenwerk probeerden te verbeteren. Door Claudines uitzonderingspositie – haar geleerde vader is welgesteld, ze heeft een uitgebreide bibliotheek tot haar beschikking en mag alles lezen wat ze wil, er worden haar geen beperkingen opgelegd – kan ze de wantoestanden en de kleinburgerlijkheid van buitenaf beoordelen.
Er is vaak gesuggereerd dat Colette met de Claudine-serie wraak nam op de burgerij van het stadje St Sauveur-en-Puisaye (‘Montigny’ in de serie), waar ze opgroeide. De familie Colette (Colette is de achternaam, van voren heette ze Sidonie-Gabrielle, roepnaam Gabri) bekleedde daar een uitzonderingspositie: de ouders hadden een vrij schilderachtig verleden en waren, net als Claudines vader, intellectueel en excentriek. De moeder, Sido, later in een gelijknamig boek liefdevol beschreven, had een grote kennis van en liefde voor de natuur. Toen de familie financieel in zwaar weer kwam, liet de bekrompen burgerij, die vaak gechoqueerd was door de manier van leven in huize Colette, geen gelegenheid voorbijgaan om hen genietend te vernederen, en in de Claudine-boeken zou de auteur hen dat later hebben ingepeperd.
De jonge Colette trouwde op haar twintigste met de veertien jaar oudere Henry Gauthier-Villars, die publiceerde onder de naam Willy. Hij was mede-eigenaar van een uitgeverij, muziekrecensent en publicist en hield er een soort fabriek op na van onderbetaalde ghostwriters (‘Mes nègres’) die onder zijn naam op bestelling en in een hoog tempo populaire lectuur afscheidden. In het personage Maugis zal hij als vrij valse karikatuur ook in de Claudine-serie voorkomen – zou hij dat hebben doorgehad? Al snel vroeg hij zijn vrouw wat jeugdherinneringen op te schrijven. Het resultaat was een eerste aanzet tot Claudine à l’école, maar uiteindelijk vond hij het te braaf en het belandde in een la. Pas een paar jaar later stuitte hij weer op de tekst en toen hij die aandachtiger las, viel hem op dat die toch wel erg beeldend, geestig en scherp geschreven was. Het enige wat er misschien aan ontbrak was wat pikanterie zo hier en daar. Toen Colette die volgens zijn aanwijzingen had toegevoegd en het boekje in 1900 onder Willy’s naam verscheen, was het meteen een succès-fou. Colette werd aan het werk gezet, want er moest een vervolg komen, en daarna nog een en nog een. Het geld stroomde binnen. De auteursrechten waren in die tijd slecht geregeld en zo kon Willy met de eer en de opbrengst gaan strijken. Ondertussen verslechterde het huwelijk door allerlei affaires van beide echtgenoten, en toen Willy het ook nog eens bestond de auteursrechten van de Claudine-serie te verkopen zonder zijn vrouw erin te kennen, gingen ze in 1906 uit elkaar.
Het eerste deeltje stond nog sterk onder de invloed van Willy, maar in de loop van de serie gaat Colette steeds meer haar eigen weg. In deel twee, Claudine à Paris, begint de latere auteur Colette zich al af te tekenen. Ook dat boek is tamelijk pikant: Claudine en haar geleerde vader verhuizen van het landelijke Montigny naar Parijs omdat haar vader voor zijn werk dichter bij de universiteit en de grote bibliotheken moet wonen. Claudine wordt verscheurd door heimwee naar haar bossen en haar provinciestadje, net als haar huishoudster en vroegere voedster Mélie, die met tegenzin is meeverhuisd. In de hoofdstad maakt Claudine kennis met haar tante, die haar kleinzoon opvoedt, de homoseksuele Marcel, wiens moeder jong is overleden. Claudine en Marcel zijn even oud en de naïeve tante moedigt de vriendschap tussen neef en nicht aan. Marcel is niet geïnteresseerd in vriendschap met een meisje, totdat hij ontdekt dat Claudine misschien nog wel minder meisjesachtig is dan hijzelf. Hij gaat graag met haar winkelen, laat haar een mantelpak aanmeten, neemt haar mee naar de modiste en vertrouwt haar zijn amoureuze geheimen met zijn enigszins louche vriend Charlie toe. Op zijn beurt verlangt hij soortgelijke confidenties van Claudine. Die vertelt over haar eerste liefde, de jonge lerares Aimée, die al snel door de directrice van de school werd ingepikt, en het kleine zusje van Aimée, dat naast Claudine in de klas zat en verliefd op haar was. Deze Luce blijkt naderhand ook in Parijs te wonen, gevlucht voor het schrikbewind van haar zus en de schooldirectrice, en zich te laten onderhouden door een oude, dikke oom die zijn perverse fantasieën met haar uitleeft. Claudine is niet snel geschokt, maar dit gaat haar toch te ver en ze verbreekt het contact.
De vader van Marcel, de weduwnaar, verschijnt ook in beeld en raakt geïnteresseerd in de inmiddels bijna achttienjarige Claudine. Hij is een man van de wereld, schrijft voor een vooraanstaand tijdschrift en is op de hoogte van alles wat er in Parijs speelt. Een rokkenjager met een reputatie. Hij ergert zich hevig aan zijn fatterige zoon en diens escapades met jongens en schaamt zich voor hem.
Uitgerekend op die vader, Renaud, wordt Claudine verliefd. Als Renaud haar op een avond meeneemt naar het theater en daarna naar een brasserie voor een souper, wordt ze dronken en bekent hem haar liefde – die natuurlijk wederzijds blijkt. Marcel denkt dat Claudine een geraffineerd spelletje speelt en uit is op het vermogen van Renaud, wat ze verontwaardigd van de hand wijst. Ze stelt Renaud voor om ongetrouwd samen te leven, zodat Marcels erfenis niet in gevaar komt, maar hij staat erop met haar te trouwen, tot verbazing van Claudines vader, die zich helemaal niet had gerealiseerd dat zijn dochter al zo groot was. Een rommelige, informele huwelijksvoltrekking volgt.
De komische figuur in de roman is de huishoudster Mélie met haar schunnige liedjes, die Claudines vader soms uit volle borst meezingt. Mélie is een aardse no-nonsense-figuur die Claudines witte poes Fanchette door de kater van de conciërge laat dekken als ze medelijden krijgt met het krolse diertje, en de kleine poesjes die het resultaat zijn zonder pardon verdrinkt, op één na. Mélie moedigt de verliefdheid van Claudine en Renaud schaamteloos aan omdat ze al dat maagdelijkheidsgedoe maar onzin vindt – je moet toch weten wat voor vlees je in de kuip hebt?
Claudine à Paris is dan ook niet het soort lectuur dat men in die tijd snel aan jonge meisjes zou geven. Ondertussen werd Claudine wel een rage: nadat Colette haar krullen kort had laten knippen, volgden talloze Parijse jonge vrouwen haar voorbeeld en de Claudine-merchandise was niet aan te slepen: Claudine-poppen, Claudine-parfum, Claudine-badzout, Claudine-zeep – een complete industrie. Dat kan de jonge meisjes onmogelijk zijn ontgaan en ik vermoed dan ook dat Claudine à Paris al snel het soort boek werd dat ze stiekem en met rode oortjes lazen.
Colettes schrijverschap ontwikkelt zich zichtbaar in de serie. In het laatste deel, Claudine s’en va, zien we de volwassen Colette, die afstand neemt van Claudine en de dociele jonge Annie aanmoedigt zich te emanciperen.
Kort daarna verlaat Colette haar echtgenoot, al zal ze nog lang (deels) onder zijn naam blijven publiceren.
________________________
Gerda Baardman (1952) is literair vertaler. Ze studeerde Frans en stapte na een paar jaar in het VK over op Engels. Ze vertaalde o.a. werk van Sally Rooney, Jonathan Franzen, Miranda July, Eleanor Catton en Dave Eggers. Omdat het vertalen van de Claudine-serie een meisjesdroom was, keerde ze weer even terug naar haar eerste studievak.