SLAA

SLAA

Maandagochtendstraten #5: De Chocoladeletter O

Olivier Willemsen

Maandagochtendstraten #5: De Chocoladeletter O

Olivier Willemsen

Ik ben in het zuiden van Nederland. Bij uitzondering daarom geen maandagochtendstraat in de hoofdstad, maar een verhaal uit een klein dorp. Een dorp waar maar niks wil gebeuren. Een maandagochtenddorp. Tot mijn twaalfde woonde ik daar en was het sprookje nog in evenwicht – daarna kwamen de draken (de jongens op de middelbare school) en de heksen (de meis… afijn). Nieuwsgierig naar wie er tegenwoordig met natte haartjes naar de zware balken aan het plafond van mijn voormalige slaapkamer staarde en zich zodanig in bed positioneerde dat een vallende balk hem of haar tijdens de slaap niet zou pletten, reisde ik naar de Oeffeltseweg in Haps. Ik besloot een verhaal te gaan halen in mijn geboortehuis.

Mijn bloed ging onmiddellijk warmer stromen toen ik zag dat de brievenbus aan de straat nog hetzelfde duvelsdoosje was als waarin ik me vroeger verstopte om de postbode te laten schrikken. Geregeld werd ik aan mijn nekvel bij de voordeur afgeleverd. Hoogzwanger van de nostalgie belde ik aan. Een goed uitziende huisvader deed open.

‘Ja?’
‘Dag meneer, mijn naam is Olivier Willemsen. Ik heb hier vroeger gewoond.’
‘Nou en?’
Als die ‘Nou en’ niet voor mij was bedoeld, dan was dit beslist de mooist denkbare ‘nou en’ in een conversatie. Ik keek hem wat beteuterd aan.
‘Haha, grapje hoor,’ doorbrak de man de beteutering. ‘Je wilt even kijken? Kom maar binnen.’

Ik stapte over de drempel. De jaren tachtig in. Ik dacht aan de lichtgevende deur waar de kinderen in de Mini-playbackshow doorheen gingen om er aan de andere kant als Michael Jackson met een veel te grote microfoon in de handen weer uit te komen. Ik herkende alles nog; het aanrecht, de loopruimten, de ramen, kozijnen en deuren. De woonkamer en de keuken pasten als het glazen muiltje waar ik in die jaren over las. Zelfs de vloer riep een blijdschap in me op. Geluk hoeft geen gecompliceerde zaak te zijn. De man ging me voor op de trap richting mijn kinderkamer. Mijn hart klopte in mijn keel. Een intieme, onvertelde wereld wachtte achter die deur. De kamer leek gekrompen, maar ik was gegroeid. Tegen elkaar weg te strepen dus. Er sliep nu een baby en aan het roze te zien een meisje, hoewel ouders tegenwoordig steeds vaker experimenteren met kinderkleuren – maar misschien had die balorigheid de provincie nog niet bereikt. Ik zag mijzelf in ieder geval weer liggen. Onder mijn Ajax-dekbed, met de elftalfoto erop, ongerust loerend naar de zware bielzen boven mijn hoofd die de hele selectie inclusief Dennis Bergkamp hadden kunnen verpletteren.

‘En, herken je het?’ vroeg de huisvader.
Wat deed die vreemde man in mijn slaapkamer? Ik liep naar het raam en staarde uit over de maisvelden. Mijn groene zee van toehoeders, mijn joelende concertpubliek als het waaide, mijn Nuremberg als ik partijdagen hield. Ze waren er nog. Het uitzicht zou hier altijd hetzelfde blijven. Onveranderlijk als de hemel boven Haps. Ik voelde een drang om me weer in het venster te nestelen, om in stille nachten te piekeren over die oneindige ruimte, gapend naar de eenzame sterren die zich soms zo verdrietig en alleen voelden dat ze besloten te springen. Ik herinnerde me opeens dat ik op een decemberavond in dat kozijn heb gestaan, het raam wagenwijd open. Ik gilde de trap naar beneden dat ik ging springen. De reden: ik kon de gedachte niet verdragen dat de letter O in zijn eenvoud minder chocolade leek te hebben dan de ingenieuze voorletters van mijn broers, en dan met name dat mijn onrecht daarover door de hele familie rondom de pakjesstapel in de huiskamer met gemene plagerijen werd weggelachen.

Dat leek me een mooi verhaal om mee terug naar huis te nemen. Toen ik na de rondleiding richting mijn auto wandelde, riep ik naar de man: ‘Haha, ik heb hier helemaal niet gewoond!’ Nu was hij het die beteuterd keek. Het voelde nog altijd als míjn huis, dus ik bepaalde hier wel even wie er de grappigste was. Met een joviale zwaai uit het raam reed ik in z’n achteruit terug de eenentwintigste eeuw in.

Olivier Willemsen