SLAA

SLAA

Maandagochtendstraten #3: Ochtendwallen

Olivier Willemsen

Maandagochtendstraten #3: Ochtendwallen

Olivier Willemsen

Toen ik in de nazomer van 1998 in Amsterdam kwam wonen, had ik moeite met het onthouden van de straatnamen. Ik was de Dorpsstraat gewend, de Grotestraat. De Enerzijds Achterburgwal en de Anderzijds Voorburgwal leverden dan ook onmiddellijk problemen op. Ook op de grachten ging het bij gebrek aan Google Maps voortdurend mis. Moest ik naar de Prinsen dan fietste ik naar de Heren, dacht ik op de Keizers te zijn, bleek ik op het Singel te staan. Tot ik op een dag van een medestudent over een ezelsbrug hoorde. Ik dacht nog, moet ik die zeker óók weer gaan zoeken en ik zag mezelf al wanhopig op de Magere staan, maar hij doelde op een taalhandigheidje: Piet Koopt Hoge Schoenen. Tot op de dag van vandaag helpt zijn riedeltje me als ik een afspraak heb op een van de centrumgrachten. Sommigen zweren bij ‘Patricia Kaas Heeft Schimmel’ of ‘Patrick Kluivert Haalt Softijs’ maar ik blijf good old Piet trouw.

Een kalme maandagochtendstraat vinden in het amusementscentrum van Amsterdam is niet eenvoudig. Daarom ben ik deze ochtend ruim voor de toeristenwekkers de stad ingetrokken en uiteindelijk in de Korte Korsjespoortsteeg beland, een smal prostitutiestraatje dat in het ochtendlicht en nog zonder de grillen van de verwenindustrie fraai voor de dag komt. De straat is vernoemd naar houtkoper Corsgen Jacobz, die in de vijftiende eeuw een boomgaard ten westen van de aangrenzende Korsjesbrug over het Singel bezat. Ik probeer me dat voor te stellen. Een boomgaard in de stad. De vroege ochtenden in Amsterdam, als de stad nog zonder toerisme is en overwegend uit water en steen bestaat, voeren me wel vaker mee naar verhalen uit andere tijden…

Het is 30 november 1772, halfdrie in de namiddag, als Arnoldus de Sier, negentien jaar en zoon van een kistenmaker, op een schuit in het Singel door het uitschieten van een haak te water raakt en naar de grond zinkt. Omstanders stellen alles in het werk om Arnoldus te vinden, hetgeen na een kwartier lukt, doch blijft de drenkeling zonder enig teken van leven. Men brengt hem naar de chirurgijnswinkel op de hoek van de Korsjessteeg. Omdat daar geen ‘genoegzame gelegenheid is om het vereiste aan het lichaam in het werk te stellen’, wordt hij vervoerd naar een distillateurswinkel in de steeg. Men tilt hem aan zijn dijen en bovenarmen op tot hij schuin hangt, waarna winkelier Gerrit van Nunspeet hem volgens de overlevering met een lange tabakspijp ‘in het fondament blaast’. Na vijf minuten ontdekt men beweging in het lichaam. Arnoldus wordt op een stoel voor een haardvuur gezet en van zijn natte kleren ontdaan. Daarna giet Van Nunspeet de kistenmakerszoon een kopje brandewijn in de keel, waarna hij hem op de rechterarm een ‘aderlating van omtrent tien oncen bloed’ toedient. Arnoldus heeft de drank nog nauwelijks in zijn lijf als hij een stamelend geluid uitslaat en met verbaasdheid rondom begint te zien. Hij zweet die nacht sterk en is de volgende dag geheel hersteld. Gerrit van Nunspeet ontvangt een Amsterdamse gouden medaille.

Terug naar de onze. Aan de Korte Korsjespoortsteeg grenzen de Teerketelsteeg en de Oude Nieuwstraat, bekend om zijn peeskamertjes. Het twintigtal seksvertrekken blijkt op dit uur gesloten. Bij nacht is er volop beweging, maar de straat ligt er nu verlaten bij als een perron waarvan de trein net is vertrokken. Ik wandel erdoor en voel me een beginnend hoerenloper, alsof ik dit tijdstip heb uitgekozen om droog te oefenen. Hij die het ‘lopen’ nog moet leren. Plots wandelt een conducteur me tegemoet. Hij is volledig in uniform. Het centraal is dichtbij, maar het verbaast me dat ik op deze plek een conducteur tegenkom, zoals ik het ook altijd apart vind wanneer ik een militair met zijn plunje door een station zie gaan op zoek naar een oorlog, of naar hoe daar weer vanaf te geraken.

Als ik hem voor de tweede en derde keer in de steeg tegenkom, besef ik dat de eerste trein nog niet vertrekt en hij in mij een collega-hoerenloper ziet. In het straatje blijkt één raamgordijn geopend. Ik ben het al meermalen gepasseerd en bespied telkens vanuit mijn bleue ooghoek een vrouw in lingerie op een stoel. Ze is voortdurend bezig op haar telefoon. Ik vraag me af met wie ze op dit tijdstip appt. Haar moeder, ergens in het oosten? Misschien speelt ze een spelletje, wacht ze tot er een Pokémon aan de andere kant van het raam opduikt. Ik volg de conducteur op afstand. Hij kuiert een rondje om de Dominicuskerk om daarna opnieuw bij de vertiervensters terug te keren. Hij is eerder de hoek om dan ik. Als ik de steeg in wandel blijkt hij in rook te zijn opgegaan. Het gordijn van het peeskamertje is gesloten.