SLAA

SLAA

Schrijven, een geschikte verpakking voor pijn

Mira Feticu

Schrijven, een geschikte verpakking voor pijn

Mira Feticu

Schrijven, een geschikte verpakking voor pijn [1]
Mira Feticu

David Grossman stelt in een interview dat er twee categorieën schrijvers zijn: zij die op zoek gaan naar onderwerpen, en de anderen, die in hun leven zo veel (trauma’s) hebben meegemaakt dat ze altijd voer voor schrijven hebben. Interessante categorisering. Ik zou een stap verder willen gaan en zeggen dat ik niet de boeken heb geschreven die ik had willen schrijven. Ik heb de boeken geschreven die ik móest schrijven. Boeken die niet uit mijn hoofd kwamen, zoals ik had gewild, zegevierend zoals Minerva uit het hoofd van haar vader, maar uit mijn ingewanden, uit pijn. En na hun ‘geboorte’ bleef ik halfdood achter. Ik kon nooit, zoals Iris Murdoch vertelt, na het afronden van een boek meteen een nieuwe roman beginnen. De demiurgische rol van de auteur die speelt met zijn personages heb ik nooit gehad. Ik was altijd trouw aan de waarheid, zoals ik die had begrepen. Ik, de auteur, deed net zo veel moeite als mijn personages in mijn boeken en ik had niet het privilege om alles van tevoren te weten en te dirigeren. Vaak bewonderde ik mijn personages als zij bepaalde dingen wisten voordat ik die zelf doorhad. Door hen begreep ik meer van mezelf. Ik heb me nooit Creator beschouwd, ik deed het werk van een getuige. Lukte het af en toe om pijn in een parel te veranderen? Dan was ik daar dankbaar voor; niet trots, dankbaar. Zoals we oren hebben om te horen en een mond om te kauwen had ik iets, een ‘orgaan’, dat de shit in iets anders veranderde, niet voor mezelf, maar voor de lezer. Mon semblable, — mon frère! Natuurlijk was ik me bewust van de functie van de lezer. En natuurlijk was ik me bewust van de stijl die ik min of meer koos, zoals ik me dat ook was van de motieven, refreinen, herhalingen of een gedicht om (de lezer) in de trance te (laten) komen. De roman als overlevingsstrategie, maar anders dan Tim Parks bedoelde.[2]

Het landschap bijvoorbeeld. Ik zag het gebeuren: dat het dorp waaruit ik op mijn dertiende naar een internaat vertrok, in mijn boeken mythische dimensies kreeg. Het werd een verloren Paradijs. Of het imaginaire landschap in mijn nieuwste boek, een homecoming. Of de stad van mijn internaat, waar het altijd naar zeep rook – van de zeepfabriek waar straathonden werden afgemaakt en in zeep getransformeerd – nog een van de lieux de mémoire uit mijn boeken.

Ik heb altijd gedacht dat mijn leven minder leven had moeten zijn en meer… literatuur. Op mijn twintigste debuteerde ik in Roemenië al met gedichten. Ik vond mezelf een winnares. Nu, twintig jaar later, hoop ik vooral een overlever te zijn. De afgelopen jaren waren misschien nog wel de moeilijkste, het waren de jaren waarin ik de puzzel maakte van de gebeurtenissen die ik me niet had willen herinneren. Sowieso kreeg ik bij mijn emigratie een lange rekening van mijn verleden. Was dat niet al moeilijk genoeg? Waarom moest ik me herinneren wat ik me duidelijk niet wilde herinneren? Wat moest ik ermee?

Wie naar mij kijkt, ziet een vrouw van in de veertig. Twee benen, twee armen, in de ogen van sommigen misschien een typisch Oost-Europees gezicht. Wat je niet ziet, is de staart tussen mijn benen, het verleden waar ik mee deal, de staart die ook voor mij als een opgerolde boa is waarvan je niet ziet hoeveel krullen hij telt. Mijn hele leven struikel ik al over mijn eigen staart en jarenlang deed ik alsof ik het niet zag. Tot ik viel. En ik viel so bad! Er werd me verteld dat alle smerigheid uit de kindertijd verwerkt kan worden. Dat er specialisten zijn die met jou het werk doen. Shit wordt op een bepaalde manier gekauwd, maar mij is het niet gelukt. De shit borrelt en beweegt binnen mij als kwik.

Wat mij wel lukt, is de kwik veranderen in iets anders: het lukt me om het verhaal van een mishandeld, aangerand en misbruikt meisje te vertellen. Een tijd geleden was ik in gesprek met een groep schrijvers, de meesten van hen uit Oost-Europa. Het ging over de duivel. Ons was gevraagd of wij de duivel ooit hadden ontmoet. Wat mij opviel was dat de veelgeprezen Indisch-Britse schrijver Neel Mukherjee in het gesprek met voorbeelden uit de klassieken kwam, uit boeken, terwijl wij Oost-Europeanen allemaal meenden dat we de duivel zelf hadden ontmoet, in diverse gedaanten. Wij, de anderen, waren degenen die de duivel uit het leven in een boek probeerden te stoppen.

Toen ik kind was, had mijn oma een kat die een dood jong baarde. De kat had niet door dat de kitten dood was en droeg het jong overal mee naartoe, ze verplaatste het van de ene hoek van het huis naar de andere en je mocht niet in haar buurt komen. Het begon te stinken en mijn oma pakte een grijze sok van mij, vulde die met maïs en verving de dode kitten door de sok. De kat leek het niet in de gaten te hebben en bleef broeden op de sok. Zo is het ook met mijn verleden. Soms denk ik dat mijn verleden de dode kitten is die ik heb vervangen door literatuur. Als je wilt doorleven, is literatuur een echte troost, zegt het personage Myra met een y in mijn laatste roman. Lezen en schrijven, allebei. Een van de redenen waarom Myra met een y in dat boek Lectura Dantis doceert en fan van Dante is, is dat bij Dante alle klootzakken in de hel zitten, in de kringen van de hel. Ook degenen tegen wie je geen bewijs meer hebt, alleen je pijn en herinneringen, zoals in het geval van misbruik. Mijn nieuwste boek, Al mijn vaders, verschijnt in januari bij Jurgen Maas met een motto uit Dante: ‘De woorden mogen niet afwijken van de feiten’ (Inferno, 32, 12). De feiten zijn de vreselijke gebeurtenissen; de woorden zie ik als het gat dat wordt gemaakt in de halsslagader van een verkeersslachtoffer om verdrinking in eigen bloed te voorkomen, zodat hij of zij kan blijven ademen. ‘Speak, Memory!’ zoals Nabokov zegt.

Het boek dat voortkomt uit een trauma is voor mij het suprême bewijs dat ik nog in leven ben en dat er iets bestaat waarin de wonden, hoe lelijk deze ook zijn, een andere dimensie krijgen, de dimensie van de literatuur. Ik schrijf omdat ik besta. Ik heb iets meegemaakt wat mij heeft beschadigd, maar schrijven heelt, hoe dan ook, mijn ziel.

De vraag die zich dan meteen opdringt is: is de genezing te vinden in literatuur? Ik weet het niet, het is zeker geen directe, medisch verklaarbare genezing. Schrijven kan een vlucht zijn, een vlucht uit de realiteit, maar ook een spiegel. In de spiegel die het boek mij voorhoudt, zie ik mezelf, maar ook degene die ik had willen zijn. Schrijven fikst het verleden in mijn geheugen en geeft hoop.

Ik heb altijd gedacht dat mijn leven minder leven en meer literatuur had moeten zijn. Literatuur is belangrijker dan het leven; het leven wordt alleen belangrijk wanneer het zich in literatuur transformeert, zou de tweede categorie schrijvers van Grossman kunnen zeggen.

Sinds ongeveer negen jaar geleden schrijf ik in een nieuwe taal. Vaak voel ik me door de nieuwe taal als Hector, de zoon van Priamus, die ten strijde trok hoewel hij vooraf wist dat hij niet zou winnen en door Achilles gedood zou worden. Maar soms, als je loyaal bent aan jezelf en in literatuur gelooft, kún je niet anders dan alle oorlogen voeren.

Moge literatuur alle oorlogen winnen!

[1] Nora Iuga, Roemeense dichteres

[2] Tim Parks, De roman als overlevingsstrategie. Een nieuwe kijk op de relatie tussen schrijver, tekst en lezer. Amsterdam, Arbeiderspers, 2017.

//

Deze tekst is geschreven in opdracht van SLAA voor het programma Trauma als verhaal. Tijdens deze avond presenteerden we Afgrond zonder vangnet. Liefde en geweld in de romans van Arnon Grunberg, het langverwachte boek over het oeuvre van Arnon Grunberg geschreven door literatuurwetenschapper Yra van Dijk.