Podiumkunst
Willem Melchior
Podiumkunst
Ten tijde van mijn eerste boek vroeg een televisieprogramma me om uit mijn hoofd voor te dragen terwijl ik een trap af kwam. Ik kreeg het verzoek ter plaatse, vlak voordat de opnames begonnen, met bezwaren van mijn kant had kennelijk niemand rekening gehouden. Ik stemde toe, maar op voorwaarde dat ik het boek opengeslagen in de hand mocht houden, zodat ik tenminste kon doen of ik eruit las: zo speelde ik de schrijver die voordroeg uit eigen werk.
Ik was op streek met mijn tweede boek toen ik door de SLAA gevraagd werd voor een avond over hartstocht. Ik stelde me in die dagen op het standpunt dat de voordracht volledig in dienst van het eigenlijke werk moest staan en bepaalde me dus tot mijn plaats aan het spreekgestoelte, erover wakend dat ik mijn stem niet meer verhief dan nodig was, zorgvuldig articuleerde en de klemtonen juist legde, bij elke punt inwendig tot drie telde — om vervolgens, voldaan over het resultaat, ruimschoots te worden weggespeeld door Stephan Sanders, die rondwandelend over het podium, met zijn vrije hand nu in zijn zak gestoken en dan weer achteloos gebarend, een onderhoudende en prettig tegendraadse causerie uit zijn mouw schudde.
Op Crossing Border, met mijn tien minuten ergens rond etenstijd in één van de talloze lokalen waar men in en uit liep al naar gelang het schikte, ben ik spoorloos kwijtgeraakt. Het troostte me een beetje dat ook Ronald Giphart, met drie keer zoveel spreektijd en zes keer zoveel publiek, bevestigde dat schrijvers op een podium weinig vermogen tegen muzikanten, die ons, al of niet in groepsverband en versterkt, van alle kanten overstemden.
Tegen Wintertuin, in Groningen, zag ik op omdat ook Paul Mennes zou komen, die, zo had ik uit de krant begrepen, over hetzelfde onderwerp schreef als ik, terwijl zijn roman al verschenen was en de mijne nog niet. Ik zette mij schrap, gereed om terug te slaan. Maar Paul Mennes vroeg me uiterst bedeesd om een handtekening, en toen bleek dat hij speciaal voor mij naar Groningen was gekomen, hij had zelfs toegezegd op voorwaarde dat ik er ook zou zijn: zelden ben ik ontwapend zoals toen. Ons programma begon laat, in de kleine zaal. In de grote zaal stond Gerard Reve. De voorstelling was uitverkocht, maar een medewerker van het festival smokkelde ons het leeg gehouden tweede balkon op, vanwaar we, elleboog aan elleboog in de pikdonkere hoogte over de balustrade hangend, de al bijna doorzichtig zo breekbaar geworden, maar nog over zijn verstandelijke vermogens beschikkende meester hebben aangehoord tot we zelf op moesten.
In Enschede raakte een biseksuele burgemeesterszoon bij me op de hotelkamer verzeild. Naderhand is hij zich ook in Amsterdam nog door me in bezit komen laten nemen.
En dan was er de dansmeester, die me bij een eerdere, met de literatuur geen enkel verband houdende gelegenheid op zijn schouder de trap op getild en met stropdassen aan zijn bed vastgebonden had: kennelijk was dat hem bevallen, want de literaire avond waarvoor hij me naar Den Bosch terughaalde, bleek, toen ik er aankwam, helemaal niet te bestaan.
Op mijn veertigste verjaardag las ik voor in Upstate New York, waar ik op voorspraak van Dale Peck in een schrijverskolonie, Ledig House geheten, verbleef. Ik had zelf een tekst vertaald, en toen was Dale nog een halve middag samen met mij bezig geweest om van mijn, overigens foutloze, Engels echt Engels te maken.
Een van de laatste voordrachten die ik hield voordat ik mijn stem kwijtraakte, was weer voor de SLAA, nog aan het Kleine Gartmanplantsoen, en ging over Thomas Mann. Ik had De dood in Venetië toebedeeld gekregen en besloten om Manns homoseksualiteit nu eens onomwonden aan de orde te stellen. Het resultaat stuwde me zodanig voort dat het sommige toehoorders toescheen dat ik uit het hoofd voordroeg, wat, zo besefte ik toen ze het me naderhand vertelden, tot op zekere hoogte inderdaad zo was geweest: wanneer de vaardigheden over je vaardig worden, zeilt de bezieling over de tekst als een meeuw op de wind.
Nu nog leren om voor te dragen zonder stem.