Een constante
Maartje Wortel
Een constante
Het moet inmiddels zo’n tien jaar geleden zijn dat ik naar mijn eerste grote literaire feest ging, van mijn toenmalige uitgever De Bezige Bij. Ze vierden feest in Felix Meritis, waar ik op dat moment receptionist was. Mijn debuut kwam bijna uit, maar niemand kende mij. (Ikzelf ook niet.) Toen ik op het feest aankwam bleek het om een verkapte versie van het Boekenbal te gaan, in ieder geval wat de dresscode betreft. Ik was zacht gezegd nogal underdressed (dat is wel een constante gebleven in mijn literaire ‘carrière’) en er hing een koptelefoon om mijn nek. Dankzij die koptelefoon raakte ik in gesprek met Daphne de Heer. Ze vroeg zich af wat mijn functie was op het feest. Ze dacht geloof ik dat ze bier bij me kon bestellen of dat ik later op de avond plaatjes zou gaan draaien. Ik vertelde haar dat mijn debuut bijna uitkwam. Ze vroeg me bier te halen (een grote hoeveelheid) en vervolgens informeerde ze naar welke muziek ik luisterde en pas daarna zei ze: ‘Kun je me een paar verhalen sturen?’
Ik mailde haar mijn verhalen en niet veel later nodigde ze me uit om samen met Ivo Victoria en David Pefko iets te komen vertellen over onze debuten. Dat was mijn allereerste optreden voor SLAA. Ik werd die avond zo dronken dat ik van de fiets viel. (Ook dat is wel een constante gebleven.)
Maar het optreden waar ik meteen aan denk als ik aan SLAA denk, zijn los van mooie avonden van en door anderen (Hotel van Hassel waar de helft niet kwam opdagen omdat het vliegverkeer stil lag vanwege een vulkaanuitbarsting op IJsland; het afscheid van Anthony Mertens, waarbij Thomas Rosenboom plotseling in huilen uitbarstte om zijn vriend; een ontmoeting met David Vann of Ronelda S. Kamfer. En zo kan ik nog wel even doorgaan) is een optreden in De Balie. Een aantal schrijvers was gevraagd een kort verhaal te bedenken bij een loglijn. Dat is een zin die een film samenvat. Mijn loglijn was, vrij vertaald: ‘Een bejaard echtpaar gaat picknicken in het bos. Dan komen ze ineens een mimespeler tegen.’ De schrijvers zouden zonder kennis van de film een verhaal schrijven. Ik hield van die opdracht, omdat één gegeven, één beeld altijd andere verhalen oplevert. Dat blijft voor mij de definitie van een verhaal: dat het hoe dan ook uniek is. Het leek me ook mooi om de verschillen en overeenkomsten tussen film en literatuur te bespreken. In De Balie kwamen de schrijvers samen om hun verhalen voor te lezen en vervolgens de film te bekijken. Ik weet nog dat Jan van Mersbergen er ook was, maar de eerste die moest voorlezen was ik. Er zaten vrienden van me in de zaal en ook mijn moeder was er samen met een vriendin. Ik las kalm mijn verhaal voor. Daarna werd ik geïnterviewd. Ik was heel verlegen en wilde wel een verhaal voorlezen, maar erover praten vond ik moeilijk. (Nog een constante.) Toen we eenmaal op het podium zaten vroeg de interviewer me hoe ik te werk was gegaan. Ik zei dat het me mooi leek om eerst de film te bekijken nu het verhaal nog vers in ieders geheugen zat. Zodat je de spanning tussen tekst en beeld direct kon voelen. De interviewer vond dat nogal brutaal van me. Hij was de interviewer en hij besloot hoe de avond zou verlopen, niet ik. Dit mondde uit in een enorm misverstand, waarmee ook het publiek zich ging bemoeien. Het liep (nog altijd tot mijn verbazing) totaal uit de hand. Het viel niet meer te redden. De interviewer en ik begrepen elkaar niet. Hij noemde me een enfant terrible. De toon was gezet. Na het optreden huilde ik op de wc. Aan de bar was wat rumoer. Mijn moeder heb ik nooit meer naar een optreden laten komen. Want voor haar blijf ik graag een voorbeeldig kind. Een nimmer aflatende constante.