Soulfood
Christine Otten
Soulfood
Het was net voor zonsondergang. Een uur of zeven. Vanaf het dak van het Salihara Theater in Jakarta, Indonesië had je een spectaculair uitzicht over de stad met zijn miljoenen inwoners, brommers, auto’s, hoge woontorens en wolkenkrabbers. Door een mist van uitlaatgassen kleurde de lucht zacht oranje en roze. Vrijdagavond, hier op het grote dakterras, was de informele opening van de Salihara Literary Biennale, georganiseerd door Ayu Utami, een van de meest prominente vrouwelijke schrijvers van Indonesië. Er was eten en er was poëzie; het thema van het festival was sastra dan rasa, oftewel woorden en smaak. Hoewel ik Jakarta schokkend druk en lawaaiig vond (ik woon in Amsterdam-Noord), was het boven op het gebouw opvallend stil en sereen. De stadsgeluiden klonken ver weg, beneden, een monotoon soort dreunen als een zachte bassline. Ik hoorde vogels fluiten.
Het Salihara Theater was (en is) sowieso een soort oase in Jakarta, niet alleen doordat het verscholen ligt tussen hoge weelderige loofbomen, maar ook omdat het theater ruimte biedt aan schrijvers, theatermakers, kunstenaars en filmmakers die buiten de gebaande paden durven te gaan in hun denken en werk. In een land als Indonesië, waar kunst en literatuur niet bepaald gekoesterd worden door zowel overheid als bevolking, en (zelf)censuur nog steeds bestaat, is Salihara dus ook een vrijplaats. Dat ik hier, samen met collegaschrijvers Karin Amatmoekrim, Chris Keulemans en Read My World-directeur Willemijn Lamp (die ons bezoek had georganiseerd) in oktober 2015 te gast mocht zijn, voelde als een voorrecht. Ik was nog nooit in Indonesië geweest.
Het was helemaal niet de bedoeling dat ik zou optreden. We waren de avond tevoren laat aangekomen vanuit Amsterdam. Wij werden pas de volgende dag geacht onze bijdrage te leveren in forums en workshops, wanneer het échte festival begon. Ik had ook geen boeken bij me om uit voor te lezen.
Lokale dichters traden een voor een op, lazen hun gedichten voor in het Bahasa Indonesia, soms met muziek, en natuurlijk begrepen ik niks van wat ze vertelden, maar dat gaf niet, want gesproken taal is zoveel meer dan de betekenis van de woorden. Ik voelde de taal, de kracht van de performance, van live literatuur. Liefdesgedichten; politiek geladen poëzie… Contact, daar ging het om. Verbinding. Ik zat daar en dacht: ik kan ‘Soulfood’ doen, een van mijn gedichten die ik uit mijn hoofd ken, dat ook nog eens slaat op het thema woorden en smaak, want in ‘Soulfood’ vertel ik het verhaal van een etentje in een soulfoodrestaurant in Detroit, een paar jaar terug, met dichter en hoofdpersoon uit mijn roman De laatste dichters, Umar Bin Hassan. Over hoe verhalen en eten ons dichter bij elkaar brengen.
En zo gebeurde het. Juist op het moment dat ik het kleine podium opklom en de gitarist, die genoeg had aan een paar simpele aanwijzingen, begon te spelen, en de hemel van roze naar dieprood kleurde, paars bijna, klonk uit honderden moskeeën in de wijde omgeving tegelijk de oproep tot gebed, Allahu Akbar, als een meerstemmig koor, en ik begon het refrein te zingzeggen: greens grits black eyed peas / cornbread rice catfish meat, en daarna in het Nederlands: Een lach zo vet zo echt zo vol smaak en geur en liefde / smoorde het gesprek / in jus van lam en rund in / walmen van cognac en / Irene’s is het beste soulfoodrestaurant van heel Detroit / zei je nog een keer / en nog een keer / En de verhalen plakten op onze tongen / behalve dat ene over oom Marty die / stierf toen jij ter wereld kwam / net na de oorlog / die andere oorlog / Omdat oom Marty van het slagveld / met medailles en trots / te trots te zwart voor dit land / terugkwam / hingen ze hem aan een kale tak / een kale boom / in de nacht dat jij geboren werd…
En terwijl ik daar stond en de zon nu echt onderging, en ik zag hoe het publiek aandachtig luisterde naar mij en sommige hoofden ritmisch meebewogen op de maat van de muziek en ik mijn verhaal afmaakte – Pijn nestelde zich in mijn / hart / klapte open dicht open / vermengde zich met de warme vochtige zinderende / dampen uit Irene’s keuken / met jouw blik / onvoorwaardelijk / ‘Zullen we gaan?’ vroeg je… – had ik het magische gevoel dat ik echt landde in Jakarta, thuiskwam bijna, want ondanks de taalbarrière begrepen we elkaar.