Binnenpost: Alfred Schaffer en Bernke Klein Zandvoort
De wereld is in quarantaine. Zij die kunnen blijven massaal binnen, volgen met ingehouden adem liveblogs, virologen en het oordeel van IC-specialisten. We houden gedwongen fysieke afstand van elkaar, op sommige plekken in extremere vorm dan op andere. Hoe is het om nu in Zuid-Afrika te wonen, in Zweden of in Spanje? En zijn nu de buitenwereld tot stilstand komt ook onze binnenwerelden stiller geworden, helderder, of overstemt het virus alle contemplatie? Zijn ze kleiner geworden, beperkt door onze muren, of worden ze door de gedeelde dreiging juist groter?
Op uitnodiging van SLAA en literair tijdschrift De Revisor schrijven zes schrijvers elkaar de komende drie maanden brieven, elk vanuit hun unieke vorm van isolatie. Drie van hen zijn woonachtig in Amsterdam, drie van hen in diverse buitenlanden.
In de derde reeks briefwisselingen van Binnenpost: Bernke Klein Zandvoort, woonachtig in Amsterdam en Alfred Schaffer, vanuit totale lockdown in Somerset West, Zuid-Afrika.
20 mei, Somerset West, Zuid-Afrika
Dag Bernke
Schrijf jij veel brieven? Ik kan de mensen, vrienden toch veelal, aan wie ik lange brieven heb geschreven, op één hand tellen. Misschien twee. Ik heb jaren terug eens geprobeerd om een dagboek te beginnen en daadwerkelijk bij te houden – geen idee of dat iets voor jou is, maar ik weet nog dat ik na een enerverend oud en nieuw in Amsterdam, ergens in de jaren negentig, heel ambitieus begon met het beschrijven van alles wat er gebeurd was op 31 december en 1 januari. Ik kwam geloof ik op twintig bladzijden uit. Nu had ik alles gezegd, ik kon de bodem van mijn geheugen zíen. De tijd die ik eraan kwijt was, het compulsief herinneren en verwoorden, stonden me na die twintig bladzijden echter zó tegen, dat het bij die ene dag gebleven is. Ik denk dat ik het gevoel had dat er voortdurend iemand over mijn schouder meekeek. Waarschijnlijk was ik dat zelf.
Ik moet aan dat dagboekproject denken nu ik bezig ben met deze brief aan jou. Waarom leek het me een goed idee om aan deze correspondentie mee te doen? Ik zit zo ver van mijn abstracte ‘stamland’. Ik weet niet hoe jij dat ziet of ervaart, maar mijn idee was en is nog altijd dat de werkelijke, dagelijkse belangstelling van Nederlanders voor wat niet Nederlands is, een beetje ophoudt bij de voormalige West-Europese grenzen. En dan is er natuurlijk de VS. We zijn allemaal Amerikaan, Trump is onze obsessie. Maar Afrika, Azië, Zuid-Amerika? De media berichten er uiteraard over, er worden gelukkig nog goeie documentaires gemaakt en achtergrondartikelen geschreven waardoor je meer te weten komt, maar hoofdnieuws? We zijn en blijven een ver-van-je-bedshow. Een grote greep. Vermoed ik, ik kan dat niet helemaal navoelen natuurlijk.
Met als gevolg dat ik, als vrienden in Nederland vragen ‘hoe gaat het’, en vooral ‘hoe is het daar’, niet weet waar ik moet beginnen. Wat is het referentiekader? Hoe moet ik uitleggen wat het is om hier te wonen, in een land aan de zuidpunt van het Afrikaanse continent?
Ik weet niet wat jouw overwegingen waren, maar ik denk dat het schrijven van een paar brieven, in deze context, in dit tijdperk, mij een manier leek om te proberen verwoorden wat deze tijd voor mij betekent. Al wordt er ook nu over mijn schouder meegekeken, en betreft het een ‘kunstmatig’ gesprek. Alles wat we doen heeft een vorm nodig, iedere vorm is kunstmatig, dus misschien moet ik me daar niet te druk om maken. Door het dagelijkse werk op de universiteit van Stellenbosch dat nu nagenoeg online verloopt, het gewone drukke leven hier in huis, met homeschooling bovendien – kom ik er niet aan toe écht na te denken, echt te duiden. Nadenken is een luxe, voorbehouden aan mensen met tijd die hun overdenkingen en ervaringen kwijt kunnen in slimme columns en gevatte opiniestukken – maar het is óók noodzakelijk. Eigenlijk jammer dat in de landen die langzaam de deur weer openzetten, zo hevig gesnakt wordt naar het oude normaal; dit zou een tijd kunnen zijn waarin het besef zou kunnen groeien dat er andere prioriteiten moeten worden gesteld. Aan hoe we samenleven, op de eerste plaats. Voor wie is wat het oude of nieuwe normaal?
Weken achtereen zaten we hier in de hoogste fase van gevangenschap, fase 5. Dat wil zeggen: alleen naar buiten om boodschappen te doen, of als je naar het ziekenhuis moet. Verder was het binnen blijven. Intussen zitten we in fase 4, en mogen we nu tussen 6.00 en 9.00 uur ’s ochtends naar buiten.
Sinds de lockdown van kracht is, vanaf 26 maart, is de verkoop van sigaretten en alcohol verboden, dat mag pas weer in fase 3. Wanneer die fase precies aanbreekt, weten we nog niet. Als je dus iets wilt drinken of roken, word je gedwongen om de illegale handel op te zoeken. Dus hup, naar Nozamo, maar de sigaretten die ze daar voor het tien- of twintigvoudige verkopen, zitten natuurlijk vol troep. Nou ja, niet dat sigaretten doorgaans nou het toonbeeld van een vitamineboost zijn, maar er zit dus nóg meer troep in. Dat kan. Maar ben je verslaafd, dan ben je verslaafd. Of je moet opeens als een dolle gaan afkicken.
Het is een vreemde maatregel, die door minister Nkosazana Clarice Dlamini-Zuma werd verdedigd met de nu al legendarische uitspraak: ‘When people zol, they put saliva on the paper, and then they share that zol.’ Met andere woorden, als je een peuk rolt, dan komt er speeksel op en als je die peuk vervolgens doorgeeft, is dat een risico. Ik ben blij dat ik niet meer rook, en niet verslaafd ben aan roken, zoals mijn schoonmoeder. Je moet het maar eens googelen, ‘zol’ en ‘Dlamini-Zuma’, dan kom je vanzelf op het nummer dat er van gemaakt is, en dat hier viral ging. Je moet van alles de humor inzien, dat zijn we aan onszelf verplicht.
Erg veel te lachen is er echter niet. De discrepantie tussen de haves en havenots, die we nu wereldwijd zien, is uiteraard heel zichtbaar hier, waar de verschillen tussen arm en rijk gigantisch zijn. De ongelijkheid loopt dan ook nog eens grotendeels als een krijtlijn over de kleurgrens. Dus heb je in de gegoede buitenwijken en slaapsteden bij wijze van spreken mensen die klagen dat ze hun hond wel weer eens willen uitlaten, terwijl in de arme gebieden veel mensen hun baan verliezen (en hier geen UWV, of goeie pensioenregelingen voor de armsten). Er is een toename van huiselijk geweld. In sommige gebieden houden bendes de gemeenschap draaiende, zoals de maffia dat in Zuid-Italië doet – dat de lagere scholen binnenkort toch weer voorzichtig opengaan (terwijl de piek hier nog moet komen, met momenteel in totaal 18.000 besmettingen en 339 doden), is mede gemotiveerd door het feit dat thuisonderwijs voor veel schoolgaande kinderen uiterst moeilijk of onmogelijk is, omdat er thuis geen of nauwelijks faciliteiten zijn, bijvoorbeeld. Er is het risico van een toename in het aantal tienerzwangerschappen, je zit met kinderen die school alleen al nodig hebben omdat ze anders gewoon te weinig te eten binnen krijgen. Misschien chargeer ik, het ligt allemaal erg genuanceerd, maar als je woedend bent, is de nuance een grap.
Zo bewegen we allemaal langs elkaar heen. Terwijl deze crisis eigenlijk een kraakheldere spiegel zou moeten zijn voor dit land: zo kán het gewoon niet langer. Kijkt Nederland in de spiegel? Ik heb je debuut Uitzicht is een afstand die zich omkeert uit 2013 hier in de kast staan. Op de achterflap lees ik: ‘Hoe vind je houvast in een wereld waar alles caleidoscopisch beweegt? Waar huishoudelijke voorwerpen, land- en stadschappen, dieren en geluiden hun eigen gang blijven gaan? Door goed te kijken.’ Lukt dat nog, dat heel goed kijken? Wat is dat voor jou, in deze tijd, goed kijken? Zie je iets bewegen, of staat alles stil?
Een hartelijke groet,
Alfred
*
21 mei, Amsterdam, Nederland
Beste Alfred,
Het is een warme Hemelvaartsdag en in de grachten kruisen eenvoudige en minder eenvoudige plezierboten elkaar. Vooruitlopend op de aangekondigde versoepeling testen schaarsgeklede mensen rond sappakken en champagnekoelers wat het betekent om weer met meer mensen in een ruimte te mogen zijn. De ruimte van een bootje. Ik kijk naar alles wat er weer mag en belichaamde zonder het te weten het contrast met jouw fase 4. Voor mij klinken die fases heel heftig. Hoe ervaar jij het?
Ik ben dankbaar dat we drie brieven hebben om te corresponderen, want je snijdt in de eerste al zoveel aan, dat ik niet gelijk overal op kan antwoorden. Waar te beginnen? Misschien bij het einde, bij je vraag wat in deze tijd ‘goed kijken’ betekent voor mij. Ik ben veel bezig met de blik, met dat woord dat klinkt als een voorwerp dat los van ons bestaat, alsof je zou kunnen besluiten om het op of af te zetten. Natuurlijk is ze juist enorm verbonden met onze omstandigheden, met dat wat we kennen en geleerd hebben te zien. Las je toevallig ook over hoe de nieuwste onderzoeken uitwijzen dat ons visuele brein eigenlijk de hele tijd voorspelt wat het verwacht te gaan zien? En dat we dus eigenlijk in een projectie leven, tot het moment (een milliseconde) waarin de voorspelling wordt vergeleken met de informatie die onze ogen binnenkomt? Ik dwaal af. Wat ik eigenlijk over goed kijken wilde zeggen is dat ik me blijf verbazen over de aanwezigheid en impact van het onzichtbare in deze tijd. Hoe een onzichtbaar virus ons elke cellofaanverpakking en onze eigen mouwen laat wantrouwen, ons (ook onzichtbare) anderhalvemeterhoepels laat aanmeten en een hele samenleving, ja, wereldorde kan opschudden. En dat in zo’n relatief korte tijd.
Zelf werd ik vrij vroeg ziek, begin maart al, toen ‘het coronavirus’ slechts een tussenkopje in de krant was. Mijn huisarts vond het overtrokken dat de inhuizige apotheek hoestende mensen weerde, en ook op de academie waar ik lesgeef werd er geen serieuze aandacht aan besteed. Een van mijn studenten kwam na de kerstvakantie nota bene ziek uit Wuhan terug, en omdat er geen protocol was besloot ze zelf om een week thuis te blijven. Samen met haar medestudenten maakte ik spookachtige ‘woeeeee-hoe’ geluiden waarmee we deden alsof we bang waren voor mogelijke besmetting, maar het ondertussen totaal niet als een relevante mogelijkheid zagen. Ik bleef uiteindelijk zeven weken ziek. Omdat ik in een woongroep woonde waar we de keuken en badkamer deelden, en nét zou verhuizen naar een nieuwe woongroep, bracht ik deze weken kamperend door in mijn werkruimte, waar ik me zo onzichtbaar mogelijk maakte om niemand in het gebouw te verontrusten. Ook mijn vriend werd ziek en samen wachtten we op de boodschappen die vrienden bij de deur achterlieten en die we pas ophaalden als ze het gebouw hadden verlaten. Het liep uiteindelijk allemaal goed af, denk ik. Ik kreeg een brief met een negatieve uitslag, wat me aan de vroege ‘vuilbrief’ en ‘schoonbrief’ deed denken, die na een lepratest van groot belang waren om weer terug te mogen keren in de samenleving. Ik hoest nog wel, waarvoor ik soms plotseling een steegje in moet duiken en ook een tactiek heb ontwikkeld waarmee ik mijn gehoest laat samenvallen met een langskomende auto of tram. Als er zich geen tram of steegje voordoet, wil ik op zo’n moment niets liever dan mijn schoonbrief op m’n shirt spelden, omdat de blikken me straffen alsof ik mijn lepraklepper ben vergeten. Toch is het allemaal heel goed te doen.
In die zeven weken was, behalve de boodschappen en telefoongesprekken met introverte vrienden die verzuchtten dat de stille stad nu eindelijk met hun binnenste resoneerde, de computer onze enige verbinding met de buitenwereld. Mijn vriend is Mexicaan, dus ik volg veel nieuws over Latijns-Amerika en ook hoe schrikbarend weinig daarvan uiteindelijk in de Nederlandse media terechtkomt. Ik vraag me af of Zuid-Afrika en Mexico te vergelijken zijn, in hoe je als je er bent de ongelijkheid niet uit je ogen gewreven krijgt en wat er in deze tijd naar buiten komt over de gevolgen van het virus. Het schijnt dat het aantal doden in Mexico minstens drie keer hoger ligt dan de cijfers vertellen, omdat er simpelweg geen infrastructuur is voor het bijhouden en intomen van besmettingen in sloppenwijken, omdat veel mensen nooit een dokter bereiken, of met de wegvallende daglonen omkomen van de honger. En dat allemaal ongezien, terwijl communicatiesatellieten banen om de aarde maken en internetkabels de oceaanbodem bedraden om ons te verbinden.
Ik herken dus wat je zegt over de matige belangstelling voor wat niet Nederlands is. Ook nu is het buitenland de VS, met een beetje China en wat korrels Zuid-Europa. In de afgelopen zaterdagkrant telde ik ingeklemd tussen vijftien pagina’s Vandaag/Nederland en drie pagina’s Economie, een dubbele pagina Buitenland. Eén. Niet dat ik het niet begrijp; er is in dit kleine land al zoveel gaande dat gedeeld moet worden en dat delen zorgt voor onderlinge verbondenheid. En het ís in onze kleine hoofden ook een getouwtrek om je tot verschillende landen en realiteiten te moeten verhouden. Maar er zit voor mij iets gevaarlijks aan hoe de rest van de wereld zo onzichtbaar kan blijven, zeker nu we met z’n allen dealen met dezelfde en toch heel andere crises.
Dus dacht ik aan de blik, en hoe we onze blik behalve apporteren en projecteren nieuwe dingen kunnen bijbrengen. En dus Alfred, zou ik je, ook al betwijfel ik grondig of weten al een vorm van medemenselijkheid is, willen vragen om wél de vraag ‘hoe is het daar’ proberen te beantwoorden. Hoe voelen die fases? Hoe ervaar je die ochtenduren? Wat is de sfeer op straat? Wat gebeurt er tussen mensen, wat doet langdurige woede met jou? En zou je zeggen dat er in Zuid-Afrika een grotere belangstelling is voor het buitenland?
Alle goeds,
Bernke