Driehonderd euro
Ivo Victoria
Driehonderd euro
Mijn vrouw en ik staan met een glas witte wijn in de hand in de keuken wanneer ik vertel dat mij zonet driehonderd euro is geboden om geïnterviewd te worden tijdens een literaire avond.
Het is begin juli 2009. Nog niet zo lang geleden heb ik het rockbandje opgedoekt waarmee ik twintig jaar lang op wereldfaam had gejaagd. In die periode betrad ik ongeveer tweehonderdvijftig verschillende podia, waarvan het merendeel zich in verregaande staat van ontbinding bevond. Driehonderd euro. Een vrij courant bedrag om te ontvangen voor zo’n optreden. Voor de hele band, welteverstaan. Tweehonderd van die euro’s moesten wij aan Fritz geven, onze geluidstechnicus. De rest ging in ‘de pot’. Met de pot financierden we de studio-opnames die zouden gaan leiden tot een platencontract dat er misschien, als we geluk hadden, voor kon zorgen dat iemand zich zou laten betalen om ons te interviewen. Dat gebeurde niet. Mijn nieuwe hobby daarentegen, is vrijwel onmiddellijk uit de hand gelopen. In september verschijnt mijn debuutroman. Mijn redacteur verwacht er veel van. Over betaalde interviews heeft ze met geen woord gerept.
‘Alles wat ik moet doen is komen opdagen,’ zeg ik.
Mijn vrouw wil me niet geloven. Ik laat haar de e-mail zien. Het staat er echt. Ene Daphne de Heer schrijft namens de mij volkomen onbekende Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam ‘zeer verrukt’ te zijn over mijn deelname. Er zit een keurig tijdschema bij.
‘Kijk.’ Ik wijs op haar afsluitende zinnen. ‘Driehonderd euro.’
‘Ongelofelijk,’ zegt mijn vrouw. Onze wijnglazen rinkelen verrukt.
Op 11 september verschijn ik keurig op tijd in het Comedytheater in de Nes voor het allereerste optreden in mijn leven dat plaatsvindt op een podium dat voor aanvang gestofzuigd is. Nieuwe Geluiden heet de avond. De andere nieuwe geluiden zijn Maartje Wortel en David Pefko. Er zijn drankbonnetjes. Er is een bescheiden opkomst. Er is een singer-songwriter. Arjan Peters voert een ludieke act op. Ik weet nog niet dat ik in een wereld ben beland waarin er zelden iets verandert.
Maartje, David en ik moeten voor de pauze. We zitten achter een tafel naast elkaar op het podium, en Jeroen van Kan zit tegenover ons. Hij houdt mijn debuutroman vast, kijkt me aan, en zegt: ‘Dit is een autobiografisch boek.’ Het klinkt enigszins vermoeid.
Maartje Wortel buigt zich naar me toe, wijst met één vinger naar de grond en fluistert: ‘Coole sneakers.’ Dat is ook geen vraag, maar wel waar. Ik heb enorm coole sneakers aan. Zwarte Adidassen met een rits op de hiel. Er zal geen dag meer voorbijgaan in de geschiedenis van de literatuur zonder dat Maartje Wortel en ik met elkaar verbonden zijn door onze liefde voor coole sneakers. Dat gebeurt daar gewoon, op een avond van de SLAA, aan het begin van een leven waarin ik ben beland omdat het leven waarvoor ik had gekozen mij niet langer wilde. Als ik het had geweten, ik had Maartje op dat moment een klapzoen gegeven. In plaats daarvan zeg ik tegen Jeroen van Kan dat er heus wel ‘autobiografische elementen’ in het boek zitten maar dat het ‘toch vooral fictie’ is. Halverwege mijn zin begint hij te knikkebollen.
Na de pauze zal Thomas Vaessens het hebben over ‘de ontwikkeling van het literaire veld’, hetgeen voor David Pefko en mij reden genoeg is om al onze drankbonnetjes in één keer in te ruilen voor glazen bier en daarmee buiten voor het Comedytheater op een bankje te gaan zitten. We drinken en we roken. David verzekert me dat het volstrekt normaal is dat wij hier driehonderd euro voor krijgen, sterker nog, dat ze godverdomme blij mogen zijn dat wij het voor driehonderd euro willen doen. Ik ontspan en tuur omhoog. Daarboven, in de eindeloze duisternis, merk ik een vreemd wit vlekje op. Geen ster, ik heb meer het idee dat er zich daar iets opent.
Veel later die nacht, wanneer ik in bed rol en met verbazing de choreografie bestudeer die de kamermuren voor mij opvoeren, vraagt mijn vrouw hoe het geweest is.
Ik zeg: ‘Dat hele schrijversschap, hè, dat zou mij weleens kunnen gaan bevallen.’
‘Natuurlijk,’ zegt ze. ‘Natuurlijk gaat het je bevallen.’
Ze draait zich naar me toe met getuite lippen en gesloten ogen. Haar zoen landt op mijn neus. Net voordat ze weer in slaap valt, fluistert ze: ‘Maar er is echt no fucking way dat je er elke week driehonderd euro voor gaat krijgen. Als je dat maar weet.’