SLAA

SLAA

Maandagochtendstraten op Reis #11: De Weg naar Sint Willibrordus

Olivier Willemsen

Maandagochtendstraten op Reis #11: De Weg naar Sint Willibrordus

Olivier Willemsen

Er wordt een geit afgeschoten. Ik knijp mijn ogen dicht tijdens de knal. Daarna zie ik het beest door haar hoefjes zakken. Ze valt op haar zij, haar lijf schokt. De rest van de kudde stuift in paniek weg. De geit is oud. Het is haar dag, weet Maikel, geitenhouder in Sint Willibrordus, een dorp aan de voormalige zoutpannen van Rif St. Marie op Curaçao. Zijn shotgun smeult voldaan na. Hij zet het wapen tegen een muurtje en neemt een klein mes om de arme geit de keel door te snijden. Het schot was niet goed, moppert hij. Bloed in haar longen. Met een metalen bak vangt hij het bloed op dat uit de snee in haar strot gutst. Hij verkoopt het als ingrediënt voor de saus van de kabritu stoba, een traditioneel vleesgerecht dat vaak na bruiloften en begrafenissen wordt geserveerd. Ik zie het allemaal voor mijn ogen gebeuren, tijdens een ochtendwandeling over de Weg naar Sint Willibrordus.

De exacte plek waar de oude moedergeit het leven liet, is een onverhard zijstraatje van de Weg naar Sint Willibrordus. Het straatje heeft geen naam, zoals veel straten op dit eiland naamloos zijn gebleven omdat niemand daar ooit de noodzaak van een naam heeft ingezien. Na de slacht loop ik terug naar huis. Ik probeer de grote witte ogen van de stervende geit uit mijn hoofd te zetten terwijl ik voorbijloop aan de zoutpannen van St. Marie; een voormalige slavenplantage, maar tegenwoordig geven tientallen flamingo’s het landschap een ietwat vrolijker aanzien. In de verte zie ik het witte landhuis van Jan Kok, de achttiende-eeuwse slavendrijver die op heel Curaçao gevreesd werd. Jan Kok martelde zijn slaven in de kelder van zijn huis. Maar ook tijdens hun werk werd vreselijk geleden – de slaven stonden de hele dag op blote voeten in het bijtende zout of werden geleidelijk blind van de witte schittering door het felle zonlicht. De mensen in Sint Willibrordus geloven dat de kwade geest van Jan Kok het landhuis nog altijd bezoekt. Ik woon deze maand naast die misdadige plek. Wie meer over deze plantage van de West Indische Compagnie wil weten, raad ik aan het boek Zoutrif van Miriam Sluis te lezen.

Boer Maikel bezit meer dan honderd geiten en aangezien ik elke dag een wandeling maak over dat onverharde straatje zonder naam, is er volgens een goede vriend uit de buurt – geëmigreerd, ingeburgerd en jaloersmakend Papiaments sprekend – een grote kans dat ik het tafereel vaker mee ga maken. ‘Soms hoor je alleen een schot in de verte,’ zegt hij. De rest kon ik er dan zelf bij verzinnen.

Als ik thuis ben schenk ik mezelf wat te drinken in en denk ik aan de straten in Nederland. Aan de keurige lanen, de rode fietspaden en de stoepen met daarop soms een lieveheersbeestjestegel, die aan een geweldsexplosie herinnert. De abattoirs bevinden zich aan de randen van de stad in vierkante loodsen zonder ramen. Ze zijn weggestopt en maken geen deel uit van het straatbeeld. De slacht wil de Nederlander liever niet zien. Net als het slavernijverleden.

Olivier Willemsen