De Poëziepodcast: Tonnus Oosterhoff
Daan Doesborgh, Tonnus Oosterhoff
Nieuw in Poëzie
- De Poëziepodcast: Sophia Blyden
- De Poëziepodcast: Willem Jan Otten
- De Poëziepodcast: Sytse Jansma
- Stadsgedicht: Kleine boodschappen
- Stadsgedicht: Het kon
- De Poëziepodcast: Nicole Sealey, live op Dichters in de Prinsentuin
- SLAAxVuurland: gedichten door Elisa Lo-A-Njoe
- Stadsgedicht: Voor als je vijftien bent
- De Poëziepodcast: Bart Chabot
- Strijd der Stadsdichters – deBuren | Brussel
Normaal begin ik deze artikelen altijd met een beschrijving van de ruimte, zodat u een beetje een beeld hebt van precies datgene wat in een podcast achterwege blijft: het beeld. Ik vertel dat er een vleugel in de Kleine Zaal van Splendor staat, dat de koffiemachine stuk is, of dat TivoliVredenburg zo’n verwarrend gebouw is. Dit keer levert die werkwijze een luxeprobleem op: dit gesprek met Tonnus Oosterhoff werd opgenomen in de werkkamer van Harry Mulisch.
Wie ooit een boek van Mulisch heeft gelezen weet dat hij een groot liefhebber was van het aan elkaar knopen van kennis tot er een groot multidimensionaal macramétapijt ontstaat van verhalen, theorieën en mythologiseringen. Zo is zijn werkkamer ook ongeveer. De belangrijkste ruimte bestaat uit twee kamers, gescheiden door een miniem wandje met open schappen erin. Op de schappen liggen onder andere een schedel en een antiek model van het zonnestelsel. Verder natuurlijk imposante boekenkasten, piramides, gravures van grote meesters aan de muur, en een verzameling stoelen en fauteuils, variërend van spartaans tot gevaarlijk comfortabel.
Ik had misschien toch gelijk toen ik in mijn introductiepraatje zei dat het onbegonnen werk is om deze werkkamer te omschrijven op een manier die recht doet aan de unieke atmosfeer. Bovenstaande alinea getuigt daarvan. Alleen het publiek, als onderdeel van het Harry Mulisch Festival was de opname te bezoeken, zal écht weten hoe het was die zondagmiddag toen dit gesprek werd opgenomen. U zult met de audio genoegen moeten nemen.
Waar Splendor de luxe biedt van een omgeving die vrijwel wegvalt, een snorrende lift, een passerende bus of een tegen de gevel beukende graafmachine daargelaten, is de werkkamer en haar ligging op een steenworp van het Leidseplein nadrukkelijk aanwezig in deze aflevering van de Poëziepodcast. Trams rinkelen, een ambulance loeit in de verte, de deurbel van Huize Mulisch speelt een riedeltje Mozart. Het is vrolijke, subtiele afleiding, die mooi past bij de eclectische gedichten van Tonnus Oosterhoff, mijn gast deze week, die opent met een gedicht van J.H. Leopold.
hafiz
Lichtere schimmen, schuivend blarenrond
in stil verkeer bijeen over den grond,
over de zerken; rozelaren toonen
hun teekenen: dwarsbanden lang gerekt,
de slanke bocht, het kronkelen in schoone
verwarringen en toeval des omvangens
en de cypres, de welgewenschte, legt
‘zijn kalme schaûw over het stof van mijn verlangens.’
J.H. Leopold, uit: ‘Oostersch III’, in: Verzameld Werk, Brusse / Van Oorschot 1952.
Leopold is een van de helden van Tonnus, en dit gedicht is een van zijn favorieten omdat het zo schitterend het schaduwspel omschrijft van bomen die op een zomerdag met hun takken boven het kerkhof hangen. De aanwezigheid van de mens is in het gedicht maar héél summier aanwezig, het woord zerken, en de slotregel over ‘het stof van mijn verlangens’, verder bestaat het hele gedicht uit bomen en schaduwen. In de regel ‘rozelaren tonen hun tekenen’ ziet Tonnus de stekels van rozenstruiken voor zich, een typisch voorbeeld van sy… sy… synesthesie, schiet eerdere podcastgast Martijn den Ouden bij vanuit het publiek.
Bij het monteren hoor ik ineens een vreemd fluitje klinken tijdens een opmerking van Tonnus over dit gedicht. Ik kan me niet herinneren dat die middag te hebben gehoord, en het klinkt niet alsof het uit een telefoon komt maar alsof iemand even speels zijn aanwezigheid kenbaar maakt. Heel vreemd. Het is in de aflevering gebleven, dus luistert u vooral scherp naar wat er op de achtergrond gebeurt.
Ondertussen wandelen Tonnus en ik verder tussen de beschaduwde zerken. Met behulp van vrienden en Leopoldkenners Gillis Dorleijn en Dick van Halsema heeft Tonnus achterhaald dat het gedicht, anders dan de andere gedichten in de afdeling ‘Oostersch’, geen vertaling is van de Perzische dichter Hafiz, maar wel een regel geleend heeft uit een negentiende-eeuws reisverslag over het graf van Hafiz, waar inderdaad een cypres bovenuit torende. ‘Maar ook als ik het niet weet, als het raar is maar ik weet niet waarom, vind ik het mooi,’ zegt Tonnus, een mooie echo van Ted van Lieshouts podcastoneliner ‘Ik begrijp het niet, en ik wíl het ook niet begrijpen’.
We blijven nog even tussen de lijken in het gedicht van eigen hand dat Tonnus heeft meegenomen.
AVOND ACHTER IN DE LIJKENTUIN
In de lijkentuin toeft niemand, niemand graag, liever niemand.
Het gerucht wil dat men ziek wordt daar en daar.
Er liggen doden en lijken, er bloeien bloemen uit buiken,
krokussen in gebleekte bekkens, beschut tegen de koude lentewind.
De elite van overledenen is hier gekomen
voor het vergaan van hun kleren, in het donker zwarte hemden.
Een dode is gelig, een lijk eerder blauw, een dode klinkt in, een lijk zwelt op.
Blauwe bloemen volgen een andere strategie dan gele, witte krokussen maken anders gebruik van de lente dan hun gele en paarse kameraden. Denken biologen. Zo denken ze,
biologen. Maar krokussen en lente, dat ontroert me! Niet waar, het ontroert me niet. In dit mijn donker zie ik de rode trui aan voor de blauwe.
In dit mijn donker zie ik de rode
trui aan voor een blauwe
De ene kunstenaar kreeg een ziekte, de ander weinig talent,
ik moest en zou deze vrouw. Welnu, als we hoog en droog
gescheiden zijn voor ze mijn ziekte ontdekt
spreek ik van een goede afloop. Zieke vrouw geen talent.
Na de dood krijgt elk zijn gekleurde sluier nageworpen.
‘Hier, vergeet je sluier niet. Je vergat bijna je sluier.’
Bij het vallen van de sluier vervaagt de afgrond.
Tonnus Oosterhoff, uit: Leegte lacht, De Bezige Bij 2012.
De gedichten passen wonderwel bij elkaar, merk ik op. ‘Ja, ik mocht ze toch ook zelf uitzoeken,’ kaatst Tonnus terug, en daar heeft hij dan ook weer gelijk in. Hij zegt het moeilijker te vinden om over zijn eigen poëzie te praten, dan over bijvoorbeeld de poëzie van Leopold. In zijn gedichten streeft Tonnus ernaar om zo veel mogelijk open te laten voor de lezer, en als je daar dan als dichter in bijvoorbeeld een podcast van alles over gaat vertellen beperk je de mogelijkheden van de lezer. Eigenlijk is het hoogst haalbare voor een dichter dat de mensen er achteraf aan gaan twijfelen of je überhaupt wel bestaan hebt, zegt de man die zich uitgeeft voor Tonnus Oosterhoff.
Inspiratiebron voor het gedicht was een krantenbericht over een body farm in Texas. Dat is een afgesloten terrein waar aan de wetenschap gedoneerde lichamen worden neergelegd, in het water verzonken of begraven, om zo de forensische wetenschap aan nieuwe inzichten te helpen. De voortreffelijke Phoebe Judge van de voortreffelijke podcast Criminal mocht ooit op bezoek bij precies diezelfde body farm, en beschrijft een tafereel dat aardig in de buurt komt van hoe het er in dit gedicht aan toegaat, minus krokussen en sluiers. Het gedicht doet ook erg denken aan het autopsiegedicht van Gottfried Benn, dat ik in de allereerste aflevering van deze podcast besprak met Menno Wigman, en waarin een verdronken vrachtwagenchauffeur een aster in zijn buikholte genaaid krijgt.
Als Tonnus ter afsluiting van het gesprek zijn gedicht nog een keer voorleest, gebeurt er iets vreemds in de werkkamer, weer iets dat ik pas bij het monteren bemerk. We zitten allemaal, ook het publiek, op de smaakvolle stoeltjes en banken van Harry Mulisch, en dan kraakt er weleens wat. Maar tijdens het gedicht zwelt er ineens een koor van piepjes en kraakjes aan, dat in prachtige harmonie met het gedicht samenvalt, alsof er op de lijkentuin een zwerm mechanische vogeltjes, zo antiek en ingenieus als Mulisch’ model van het zonnestelsel, al klikkend en afwindend zit te kwinkeleren.
In de keuken van mijn oom hangt een prent, waarop een naakte putto met een lessenaar en een dirigeerstok een boom vol zangvogeltjes dirigeert. Ik zie het wel voor me, de onstoffelijke geest van Mulisch, die in zijn eigen werkkamer precies weet hoe je een stoel of een veer uit de bank de juiste tik moet geven, op het juiste moment, en zo al dirigerend het gedicht van een extra dimensie voorziet, en subtiel vanaf de achtergrond ‘ik ben er nog’ in stoelpootmorse spelt. Of misschien, voor wie dat te zweverig vindt, nodigen Mulisch en Oosterhoff gewoon ontzettend uit tot mythologiseren.
Over twee weken is er weer een live-aflevering vanaf de Nacht van de Poëzie, dit keer met Simone Atangana Bekono. En op 18 december is het alweer tijd voor de allerlaatste Poëziepodcast van 2017. Mijn gast is dan dichter en kersverse moeder Maartje Smits.
Nieuw in Poëzie
- De Poëziepodcast: Sophia Blyden
- De Poëziepodcast: Willem Jan Otten
- De Poëziepodcast: Sytse Jansma
- Stadsgedicht: Kleine boodschappen
- Stadsgedicht: Het kon
- De Poëziepodcast: Nicole Sealey, live op Dichters in de Prinsentuin
- SLAAxVuurland: gedichten door Elisa Lo-A-Njoe
- Stadsgedicht: Voor als je vijftien bent
- De Poëziepodcast: Bart Chabot
- Strijd der Stadsdichters – deBuren | Brussel