SLAA

SLAA

Maandagochtendstraten op Reis #12: De kapsalon

Olivier Willemsen

Maandagochtendstraten op Reis #12: De kapsalon

Olivier Willemsen

Het gezelligst in het straatbeeld van Curaçao zijn de huisjes. Klein, lieflijk, kleurrijk. Precies zoals ik mijn dorpjes op de basisschool tekende. Dit is de plek waar mijn poppetjes met handen als harken wonen, waar een lachende zon aan de hemel staat. Vanochtend reed ik op advies van een buurtbewoner naar kapsalon Tahina, tevens de naam van een smakelijke Ethiopische sesamzaadpasta. Zelf had ik de zaak waarschijnlijk Kapsalon ’t Afstapje genoemd, maar Tahina klinkt net wat exotischer.

De Unisex-kapper – haar voor hem, hem voor haar – bleek helaas op maandagochtend gesloten; ik was het even vergeten, maar de Nederlandse rituelen zijn hier op Curaçao nooit heel ver weg – op elke straathoek tref je wel een Hollander aan die een frikandel staat te eten, verticaal vastgehouden als een kaneelstok op de kermis. Net toen ik wegging maar nog even snel een foto van het straatje maakte voor mijn tweewekelijkse verhaal waar u nu middenin zit, zwaaide de deur van het groene huisje links op de foto hierboven open. Precies zoals op mijn kindertekening stond daar opeens een mannetje in de deurpost met een glimlach van oor tot oor. Nog voordat ik vroeg of ik misschien geknipt kon worden, zat ik al in een van de twee kappersstoelen in het blauwe snoephuisje. Een teletijdmachine. Het leer van de zittingen was op enkele plekken gescheurd waaruit wat witte dons bolde. Aan de muren hingen vervaalde kalenderprenten van desondanks kleurrijke eilandvogels. Ik herkende de oranje troepiaal, het gele suikerdiefje. Op een krakkemikkig tafeltje in de hoek stond een oude televisie waarop de contouren van de maandlanding nog in de beeldbuis stonden gebrand.

Voordat de kapper begon te knippen, knipte hij allereerst een ventilator aan. Mijn haar vloog meteen richting het westen als een dividivi, een traditionele boom die hier vanwege de onveranderlijke Passaatwind in één richting groeit en daarom ook wel ‘waaiboom’ wordt genoemd. Ik kreeg een witte schort omgeslagen. Rondom de spiegel hingen lampjes zoals in een artiestenkleedkamer. De meesten waren stuk. Ik bekeek mezelf. Met mijn door de zon en het zeezout hoogblond geworden haardos van de afgelopen weken, leek ik in de ventilatorwind op ’s Neerlands bekendste illusionist.

‘Flink kort, alstublieft,’ antwoordde ik op hoe ik het gehad zou willen hebben.
Tijdens het knippen raakten we in gesprek en ik vroeg de kapper naar de geschiedenis van zijn zaak. Het bleek een familiebedrijfje, al decennia op dezelfde plaats in hetzelfde zanderige, naamloze straatje. De laatste jaren deed hij het ‘er een beetje bij’.
Toen hij klaar was en het schort met veel egards als een toreador van me aftrok, lachte hij naar me via de spiegel. Weer zag ik die brede glimlach. Ik voelde me in mijn kindertekening. Alsof ik daar door de heksen van Dahl in was getoverd.
Bij het afscheid nemen dacht ik niet om het afstapje en struikelde ik mijn laatste maandagochtendstraat op dit eiland in.

Olivier Willemsen