SLAA

SLAA

Je moet je fiets binnenzetten

Roos van Rijswijk

Je moet je fiets binnenzetten

Roos van Rijswijk

Je moet je fiets binnenzetten. Je moet de voordeur sluiten, ook als je maar heel even weggaat om een rondje met Diva te lopen, je moet je rugtas niet op je rug hangen maar onder je arm doen en je moet ’s avonds laat op straat geen zichtbare sieraden dragen, niet glimmen en glitteren maar gewoon je jas tot bovenaan dichtritsen.

Wat nog een uitdaging zal blijken voor Ria, die alles eruit laat hangen, maar dat hoor je niemand hardop zeggen behalve pa, want die zag op de zaak precies hoe ze in die bos hout vier rollen Mentos en een cadeaukaart achteroverdrukte, hij zweert het, hij was nog nuchter.

Je moet je goeie telefoon thuislaten, net als je dochters en voor de zekerheid de poes, je weet niet wat ze eten, niemand ziet die mensen ooit boodschappen doen en van lucht alleen kun je niet leven.

Ze zijn ’s nachts gekomen, of heel vroeg in de ochtend, vroeger dan we in de kwekerij beginnen, want toen Rob daar de lichten aanknipte waren in de oude molenaarswoning de gordijnen al dicht. Hij had het gezien toen hij er langsreed.

‘Waren ze dat niet al de hele tijd?’ vroeg Elize nog.

De band met stapelbakken draaide en met een hand maakten we kuiltjes in de aarde waarna we er met de andere hand stekjes in zetten.

Toen we bij Rob begonnen waren we allebei veertien jaar, en in de vijf jaar erna deden we eindexamen – eerst zij, twee jaar later ik –, deden we het allebei met Rob en Elize ook met zijn zus, nam zij twee keer ontslag en werd ik drie keer ontslagen, maakten we een plan de tent over te nemen en een plan om naar New York te verhuizen, of op z’n minst naar Rotterdam. Om doodmoe van te worden, al die voornemens. Misschien geeft het rust om dagelijks langs dezelfde gordijnen te fietsen.

Maar toen Elize aan het eind van de dag op haar fiets stapte zag ze toch iets bewegen daar.

Soms loop je dezelfde route naar de supermarkt als altijd en ineens valt je een fietsenrek op, of een putdeksel of graffiti en je vraagt aan iedereen of dat nieuw is en ze kijken je aan alsof je niet helemaal in orde bent, natuurlijk is dat niet nieuw, raar wijf, doe niet zo moeilijk.

Je bent nooit uitgekeken. Tegenwoordig tel je pas mee als je voor je twintigste alle continenten hebt gezien vanuit een stinkende slaapzak. Dat is dus onzin, ga maar eens een halfuur met je rug naar de viswinkel staan, benoem in je hoofd alles wat je ziet op het plein; klinkerkleur, kerkvorm, tel de prullenbakken en brunettes, vraag aan iemand die je niet goed kent waar hij op vakantie was. Ik zeg dit wel, maar weet niet of ik er het omgekeerde mee bedoel, of ik weg wil of juist zo vast wil wortelen dat ik nooit meer ergens aan hoef te twijfelen.

Ma heeft het vaak over Elize, die binnenkort naar België vertrekt voor een opleiding dierenverzorging.

‘Wat moet jij dan, mop,’ zegt ze tegen me, ‘wat moeten we dan met jou, dot.’

Dus ik mag ’s avonds laat niet meer naar buiten om Diva uit te laten, dus ik mag mijn fiets niet zonder slot voor de Action laten staan en toch schreef ma een brief vanuit het comité, dat we medemenselijk moeten zijn en vredelievend, dat de oorlog in Syrië mensen dwingt te vluchten. Ze liet mij de brief controleren op spelfouten.

‘Niemand dwingt ze naar Nederland te komen,’ zei pa.

‘Het lijkt verdomme wel een stad hier,’ zei Sjef, waarop ma antwoordde dat ze haar kinderen niet opvoedde om schuttingtaal te gebruiken.

Twee dagen later had iemand de tuinpoort van de molenaarswoning versierd met geel crêpepapier en kartonnen letters. WELKOM.

Er hing de geur van mos, noten, natte asbak. In het halletje stonden onze namen op de muur, of ze waren erin gekerfd, je volgde liefdesgeschiedenissen langs een lijn van wild doorgekraste harten. De bruine tegels op de vloer waren dof en zanderig. Als je op een stoel of een bank ging zitten kreeg je de jeuk dagen niet van je benen en in een van de bedloze slaapkamers was eens een oude lamp zomaar naar beneden gekomen. Aan het begin vonden we boodschappenlijstjes in keukenlades, werkende aanstekers ook, een fles zonnebloemolie van een merk dat niet meer bestond. In de tuin aan de vaart zag niemand je, daar kon je vechten tot de ander om z’n moeder riep. Iedereen wist dat als er een tiener was weggelopen, ze gevonden zou worden in de molenaarswoning.

De korte momenten van diepe vrijheid die je daar kon ervaren, een huis vol ruimte van jou alleen. Daar wonen die asielzoekers nu. Of de nieuwkomers, zoals Vera van Het Pompje zegt, want dat klinkt vriendelijker. Twee ouders en een jong kind, daar is iedereen over uit, de een zag die kerel, de ander een vrouw met een hoofddoek, op het tuinpad lag een verloren fopspeen.

‘Dat plant zich maar voort!’ Sjef sproeide een neveltje bier over Vera’s toog.

‘Ze hebben ingebroken bij de Dijkstra’s,’ zei Ferdy, ‘iPad weg, sieraden weg, alles weg.’

Hou toch op, zei Vera, maar daar zongen ze. De barklevers en de comazuipers, de bakkies decafé en de krantenlezers. Ingebroken bij de Dijkstra’s. Lot van de familie Smeets is ineens zwanger, zeker die Somaliër. Nel hoeheetzeookalweer werd in het pikkedonker van haar trouwring beroofd, dat kunnen alleen die Marokkanen geweest zijn, Ma Wever heeft toch zelf d’r brommer niet in een sloot gelegd, fucking Turken, en Alfred Mulder hoorde dat er plannen zijn om van de bibliotheek een moskee te maken, met dank aan die Syriëgangers. Verder heeft Jonasje van de Van Doornen gemeld dat er een groot dier door het land na de kromme weg loopt, niet dat die jongen helemaal tof is, maar het is wel heel toevallig allemaal.

Sjef nam me mee naar huis voor het knokken begon, en omdat hij me naar huis bracht begon het knokken niet, dat wist ik ook wel. Ik hoopte het grote dier te zien.

Het crêpepapier is slap en uitgelopen, de letters waren na een dag al verdwenen. Iemand heeft een ei tegen een van ruiten van de woning gegooid. Ma heeft gisteren eindelijk, luidkeels, toegegeven dat ze het net als Ria met de Afrikaan doet, ja, dat heb je goed geraden, Schilder, zei ze tegen pa, ‘en hij doet het beter als jij’.

Later sta ik samen met ma zelfgemaakte kaarsen te verkopen op de benefietbraderie voor de nieuwkomers. Vera heeft zelfs de De Klanktoon zover gekregen een deuntje te blazen, al ontbreekt uit protest een deel van de ritmesectie.

‘Weten zij veel,’ zegt ma, ze doelt op de nieuwkomers, die volgens haar nog nooit een fanfare gezien kunnen hebben, ze zegt niet of ze dit bij haar minnaar heeft bevestigd.

En ja, natuurlijk gaan ze scheiden – wat dacht ik dan.

De nieuwkomers zijn nergens te bekennen. Er wordt meer dan achthonderd euro voor ze opgehaald. Pa zit bij oma, die ons inmiddels zo vaak heeft geprobeerd te bellen dat ik eerst de telefoon van ma op de klinkers smeet en daarna die van mij onder mijn hak kapot stampte. Ma schreeuwde goddomme houdt het dan nooit op, denk eens met je kop in plaats van je klauwen, ik schreeuwde het kan ook allebei, dat zie je toch.

Maar ik dacht: jij zal je lievelingsmuziek weer draaien en alle asbakken wegdoen en wij brengen je ontbijt op bed, pindakaas met hagelslag, we kruipen bij je en worden kleiner en bedenken de dag vast, we krimpen tot we naar de kinderboerderij willen en jij naar een museum, we krimpen tot je ons allebei kunt dragen, tot we er nooit geweest waren, tot het moment dat jij, zonder ons, in je grote lelijke stad weer, kon zeggen; ik verlaat je nu vast.

Ze laat mij achter met die kaarsentent. Ik koop vis bij Jochem, die na de zomer ook al zal vertrekken voor een studie, en tel op het plein de mannen met zwart haar.

Ik laat mijn jas loshangen. Aan de kromme weg is het zwart, boven m’n hoofd alleen de sterren waar ma zich over kan blijven verbazen omdat ze die hier pas heeft leren kennen.

De deur heeft, net als vroeger, geen slot. Mos, as, noten. In de zaklamp van Sjefs mobiel volg ik namen en harten. Mijn groet valt ongebruikt neer tussen de jeukmeubels en roestige bierblikken, alles staat stil, er is nooit iets veranderd, wat ik bedoel: alles hier is precies zoals het zou moeten zijn. Ik doe de zaklamp uit, twijfel even, besluit dat ik dat nooit meer zal doen, schuif dan de gordijnen open.

Foto: Irwan Droog