SLAA

SLAA

Banana man

Dennis Gaens

Banana man

Dennis Gaens

Banana man

In een comedyduo vallen de rollen vaak uiteen in die van de serieuze straight man (ook wel deadwood) en de excentrieke funny man (ook wel banana man). Als dichter verwacht je niet dat je ooit in zo’n duo terechtkomt, dat je ooit de Elwood voor een Jake bent, of dichterbij: de Adriaan voor een Bassie. Maar tijdens ons optreden op Into the Great Wide Open was ik de straight man voor Jimmy Whispers, dankzij de SLAA. Van de twintig minuten die ik met de muzikant het podium zou delen, stond hij er misschien vijf daadwerkelijk óp het podium. De andere vijftien liep hij zich vast in zijn microfoonkabel, terwijl hij liggend in het gras zong, bomen knuffelde en mensen met elkaar liet dansen. Ik stond braaf achter de microfoonstandaard. Maar het werkte. Het zijn juist de relatie en het contrast tussen de banana man en de deadwood. Zonder de eerste is de tweede misschien een beetje saai, maar andersom verzandt Bassie zonder Adriaan in een niet al te grappige chaos. En Jimmy wist dat. Hij gaf me voortdurend cues en moedigde me aan. Zonder dat het publiek dat wellicht door had was hij heel erg bezig met dat dit een goed optreden zou worden. Ook al verstond hij niks van wat ik voordroeg; hij begreep de dynamiek. En het publiek vrat het op.

Ik leerde daar, op dat podium, dat het niet erg is om de straight man te zijn. Dat was vijf minuten voor ons optreden wel anders. Ik kende Jimmy toen net een uur of zestien waarvan ik er zeker dertien niet slapend had doorgebracht omdat ik hem had leren kennen.

Ik ontmoette hem in het artiestenrestaurant van Into the Great Wide Open. Jimmy Whispers, een in eerste instantie verlegen ogende jongen met lang blond haar en een grijze hoodie, peuzelde met zijn handen de vis op die hem net was voorgeschoteld, zo’n tien minuten nadat hij op het eiland was aangemeerd. Ik zat samen met Gérard van Kalmthout tegenover hem. Jimmy en ik moesten de dag erna samen optreden, hij muzikant, ik dichter. En Gérard moest dat regisseren. Het leek zo simpel. De mail van Daphne de Heer eindigde met: ‘Jij gaat dus wat moois maken met Jimmy Whispers, ken je hem?’ Vervolgens had ik contact met Gérard, die me wist te vertellen dat Jimmy een singer/songwriter was en waarschijnlijk met een gitaar zou komen. Of ik daar iets mee kon. Het lukte niet meer om voorafgaand aan het festival te repeteren, dus we zouden het daar wel proberen. Maar ook dat ging niet lukken, want Jimmy was er een uur voor zijn eigen optreden en moest nog eten.

‘I have a song that has a weird outro, about a minute or so long. Will that work?’ vroeg hij.

‘Sure, but can’t you just play as long as the poem takes and I’ll cue you just before the end?’

‘Nah, we can’t do that,’ zei hij resoluut, ‘I play the songs from an iPod. Why don’t you come and see my show tonight? That way, you’ll have a feel for it. You can see what I do.’

De Bolder, de zaal van camping Stortemelk, is precies dat: een zaal van een camping. Alsof er elk moment een bonte avond uit kan breken. Het is de perfecte setting voor een optreden van Jimmy Whispers, zo bleek. Toen ik aankwam was het niet heel druk, of nou ja, het was min of meer leeg. Ik bestelde een biertje en de barman vertelde me dat iedereen bij Balthazar was. Wat deed ik eigenlijk hier? Ik legde hem uit dat ik morgen samen met Jimmy moest optreden. ‘Tof,’ zei hij.

Langzaam kwam er meer publiek binnendruppelen, waaronder een handvol SLAA-medewerkers. En toen begon Jimmy. Hij drukte op play op zijn iPod en vanaf dat moment ging alles heel hard. Hij droeg een jurk die hij binnen drie nummers al uittrok. Even later lag hij op de vloer van de zaal te zingen. Weer later stond hij op de bar tegenover het podium en riep hij: ’Look at me, I’m playing two stages at this festival.’ Het was een circus zonder aankleding. Zonder dieren. Zonder idee. Het was fantastisch en beangstigend tegelijkertijd, maar dat laatste vooral voor mij.

Toen hij van de bar af kwam zei ik tegen Daphne: ‘Ik ga bier halen.’ Daphne keek me met medelijden aan en zei: ‘Dat doe ik wel voor je.’

Het concert eindigde met een group hug tussen Jimmy en het uiteindelijk aardig aangevulde publiek. Na het concert kocht ik een plaat. Hij wist niet meer wie ik was. Toen ik wegliep rende de barman achter mij aan: ‘Hoe ga je dit in vredesnaam doen?’ Ik had geen idee.

De volgende ochtend was ik ruim op tijd bij het podium. Gérard liet me weten dat Jimmy en ik als eersten zouden optreden. Hij zei er nog net niet achteraan: ‘Dan hebben we dat, wat het ook wordt, maar gehad.’ Het was enkel wachten op Jimmy. Die werd volgens alle berichten wakker gebeld en uit zijn hotel opgehaald. Vijf minuten voordat we op moesten klom hij met een zonnebril op en een flesje bier in zijn hand uit de bus. Ik stelde me opnieuw aan hem voor. Hij zei dat er een feestje in de duinen was geweest, terwijl hij over mijn schouder naar het podium keek waar een klein orgel stond. ‘We’ll use that for our first number, you read something and I’ll play. Then we’ll switch to the iPod.’ We werden aangekondigd. Jimmy slikte zijn bier weg en ik, minder succesvol, mijn zenuwen. Toen legde hij een hand op mijn schouder. ‘Don’t worry,’ zei hij, ‘we’ll be great.’